Mark 14:68

Verloochening door Petrus

Terwijl de Heer wordt bespot en verachtelijk wordt behandeld, gebeurt er in de voorhof iets wat Hem dieper treft dan alle smaad van de Raad. Petrus is op een plaats waar hij niet moet zijn en in een gezelschap waar hij niet thuishoort. Dat brengt hem in een positie waar de satan hem kan verzoeken en waar hij niet kan standhouden in de boze dag. De boze dag is de dag dat de satan het speciaal op de gelovige gemunt heeft en waarin een gelovige alleen kan standhouden als hij de hele wapenrusting van God aan heeft (Ef 6:13). De satan heeft in die omgeving een overvloed aan dienaren. De dienaar die hij eerst gebruikt, is een van de dienstmeisjes van de hogepriester.

Zij ziet Petrus zich warmen. Ze neemt hem op en herkent hem als iemand die ook bij die Jezus was. Ze noemt Hem “die Nazaréner”. In haar stem klinkt de verachting door die bij het uitspreken van deze naam past. Het woord van een dienstmeisje is voldoende om Petrus ertoe te brengen zijn Heer te verloochenen. Zo onmachtig is hij, die nadrukkelijk heeft gezegd zijn leven voor Hem te geven (Mk 14:31), om de dood onder ogen te kunnen zien.

Petrus loochent dat er ook maar enige betrekking is tussen hem en de Heer. Hij weet van niets. Hij begrijpt niet wat ze zegt. Hij houdt zich nog dommer dan al de vijanden. Hij loochent bij de Heer te horen als de Verachte. Door zijn verloochening voegt Petrus een nog hardere slag toe aan de Heer dan de slagen die Hem al troffen.

De verloochening door Petrus wordt door alle vier evangelisten genoemd omdat de les, dat wij onszelf moeten wantrouwen, zo ontzettend belangrijk is. De zondaar moet verbroken worden, maar de gelovige ook! De val van Petrus voltrekt zich in etappen:

1. Eerst roemt hij in eigen kracht (Mk 14:31);

2. dan slaapt hij, terwijl hij had moeten waken en bidden (Mk 14:37);

3. vervolgens trekt hij het zwaard, terwijl hij had moeten buigen (Mk 14:47);

4. hij volgt de Heer op afstand (Mk 14:54);

5. hij zit bij de vijanden om zich samen met hen aan hun vuur te warmen (Mk 14:54);

6. ten slotte volgt er een drievoudige verloochening (Mk 14:68; 70; 71).

Na zijn eerste verloochening kraait de haan, maar het brengt Petrus niet tot bezinning. Hij gaat verder op de weg die hij is ingeslagen. Zijn val moet volledig worden omdat de Heer hem niet op een andere manier de les van zelfverloochening kan leren.

Terwijl de vijanden van de Heer met elkaar de gebeurtenissen bespreken, maakt het dienstmeisje anderen opmerkzaam op Petrus. De verklaring van Petrus dat hij niet bij de Heer hoort, heeft haar niet overtuigd. Ze spreekt er nu over dat hij “[een] van hen” is, dat hij bij het gezelschap van discipelen hoort dat de Heer volgde. Petrus loochent het opnieuw. Hij hoort niet bij Hem en hij hoort ook niet bij Zijn volgelingen. Hij loochent elke relatie.

Dan zeggen ook anderen dat hij er wel bij hoort, want hij is volgens hen ook een Galileeër. Dat horen ze aan zijn dialect. Petrus voelt zich nu zo in het nauw gedreven, dat hij in de krachtigste bewoordingen over zijn Heiland spreekt als “die Mens” en bezweert dat hij Hem niet kent. Wat een contrast met zijn eerdere belijdenis: U bent de Christus (Mk 8:29).

Dan kraait de haan voor de tweede keer. Daardoor ontwaakt het geweten van Petrus. Hij herinnert zich het woord dat de Heer gezegd heeft. Dat brengt hem tot berouw en de tranen beginnen te stromen. Het werk van berouw en bekering is begonnen door “het woord dat Jezus tot hem had gezegd”. Het Woord van God is altijd het middel waardoor een mens tot belijdenis en berouw komt en waardoor hij gereinigd wordt (Ef 5:26).

Copyright information for DutKingComments