Mark 5:38-40

Het dochtertje van Jaïrus genezen

Het intermezzo met de bloedvloeiende vrouw wordt ook wel genoemd ‘een wonder in een wonder’. Het is immers een wonder dat de Heer verricht, terwijl er voor een andere nood een beroep op Hem is gedaan en Hij daarvoor op weg is. Na het wonder van de genezing van de vrouw, is daar nog het dochtertje van Jaïrus naar wie Hij op weg is. Tijdens het oponthoud is het dochtertje gestorven. Nu lijkt de zaak helemaal hopeloos.

De boodschappers menen dat het niet meer nodig is om Hem lastig te vallen. Er is nu toch niets meer aan te doen. Met dit soort boodschappen komt de satan altijd. Hij wil graag het ongeloof voeden met een gevoel van hopeloosheid. Maar elk oponthoud geeft Hem gelegenheid Zijn heerlijkheid te tonen (vgl. Jh 11:4-6; 14-15). We vallen Hem nooit lastig met onze nood die voor ons onoplosbaar is. Hij wil juist graag voorzien in zulke nood. Het is een werk dat Hij graag doet.

Hij schenkt geen gehoor aan de opmerking van de boodschappers. Hij luistert er bewust niet naar. Zulke opmerkingen getuigen van ongeloof. In plaats daarvan heeft Hij een woord van bemoediging voor de overste van de synagoge: “Wees niet bang, geloof alleen.” Dit woord is al voor talloze gelovigen door de eeuwen heen een geweldige bemoediging geweest.

Als Hij de nood hoort, is daar eerst een bemoediging. Dat zien we ook bij de twee andere gevallen van opwekking die Hij heeft verricht. Ook daar heeft Hij een woord van troost tot de nabestaanden gesproken (Lk 7:13; Jh 11:23). Dit laat zien dat de openbaring van Zijn kracht altijd vergezeld gaat van een openbaring van Zijn liefde en genegenheid.

De Heer gaat mee naar het huis van Jaïrus, maar staat niemand toe Hem te volgen dan drie van Zijn discipelen. Het wordt hun vergund erbij te zijn als Hij het meisje opwekt. Zij worden getuigen van dit wonder omdat Hij dit voor hen nodig acht met het oog op hun verdere dienst voor Hem. Zo heeft Hij voor ieder van de Zijnen speciale gebeurtenissen ter voorbereiding op of ter bemoediging in de dienst voor Hem, waar anderen geen deel aan hebben. Dat is niet omdat die anderen minder belangrijk zijn, maar omdat Hij voor hen weer andere voorbereidingen of bemoedigingen heeft die speciaal voor hen zijn.

Als Hij met Zijn discipelen in het huis van de overste van de synagoge komt, neemt Hij waar hoe mensen zich uiten in gevoelens van rouw. Hij ziet het misbaar en hoort het luide gehuil en gejammer. Dat blijft er voor de mens over als de dood is binnengekomen. De dood maakt aan alle illusies een einde en slaat een pijnlijk gat in het leven van de directe omgeving.

De Heer stapt het toneel van rouw binnen en wijst hen die misbaar maken en huilen terecht. In Zijn tegenwoordigheid kunnen dergelijke uitingen verdwijnen. Mogen we dan niet verdrietig zijn en huilen bij de dood van een geliefde? Jazeker, de Heer Jezus heeft Zelf ook gehuild bij het graf van Zijn geliefde vriend Lazarus (Jh 11:35). Maar het gaat hier om mensen die zich blindstaren op de dood, zonder rekening te houden met Hem. Zij menen dat er niets meer aan te doen is, terwijl Hij aanwezig is. Voor Hem is de dood een slaap waaruit Hij iemand kan wakker maken.

Als ze Zijn woorden horen, slaat hun verdriet direct om in spot. Hij drijft hen allen uit. Mensen met een dergelijke mentaliteit kunnen niet bij het wonder van de opstanding van het meisje aanwezig zijn. Hij staat alleen de vader en de moeder en Zijn drie discipelen toe met Hem het vertrek binnen te gaan waar het meisje ligt.

Zonder verdere voorbereidende handelingen grijpt Hij de hand van het kind en spreekt woorden van leven. Zijn woord is kracht. Zoals Hij door Zijn woord hemel en aarde schiep (Gn 1:1; Hb 11:3), zo spreekt Hij hier met gezag Zijn woord waardoor het leven terugkeert. Ook bij de opwekking van de jongeling uit Naïn en de opwekking van Lazarus klinkt het bevel om uit de doden te komen. Dit bevel zal ook klinken als Hij komt om de gelovigen tot Zich te nemen (1Th 4:16).

De woorden “talitha koem” zijn de niet vertaalde Aramese woorden die de Heer bij deze gelegenheid letterlijk spreekt. Het hele Nieuwe Testament is door de Heilige Geest in de Griekse taal geïnspireerd. Daarom is het bijzonder dat Hij Markus hier de Aramese woorden laat weergeven, overigens met de vertaling erbij.

Nog opvallender is het dat we van de Heer nog drie keer een Aramese uitspraak horen die ook alleen door Markus wordt vermeld: “Effatha” (Mk 7:34), “Abba” (Mk 14:36) en “Eloï, Eloï, lemá sabachtháni” (Mk 15:34), telkens met de vertaling erbij. Het zijn uitspraken die op de schrijver een speciale indruk gemaakt moeten hebben. Markus behoorde niet tot de kring van de twaalf apostelen, maar er zijn sterke aanwijzingen dat hij zijn evangelie heeft opgetekend uit de mond van Petrus. Uit het slot van de eerste brief van Petrus blijkt dat er een nauwe band was tussen Markus en Petrus. Petrus noemt hem “mijn zoon Markus” (1Pt 5:13).

Het resultaat laat niet op zich wachten. De macht van de dood wijkt en laat haar gaan die hij tot zijn prooi had gemaakt. In de tegenwoordigheid van de levende God kan de dood niet standhouden. Het meisje, dat net zo oud is als de tijd dat de bloedvloeiende vrouw aan haar kwaal heeft geleden (Mk 5:25), staat op en loopt. Ze is in staat tot wandelen en te leven tot eer van God.

De Heer wil niet dat dit wonder breed wordt uitgemeten. Hij is niet uit op eer voor Zichzelf en wil niet de aandacht trekken door Zijn wonderen. Wel is Hij vol zorg voor het meisje en wil dat zij te eten krijgt. Zo regelt Hij de nazorg die Hij door anderen laat doen.

Iemand die nieuw leven heeft gekregen, moet daarna goed geestelijk voedsel krijgen om te kunnen leven tot eer van God en Hem te dienen. Ook bij de twee andere opwekkingen is er een gevolg:

1. De jongeling uit Naïn begint te spreken (Lk 7:15), dat wijst op het getuigen.

2. Lazarus begint een wandel in nieuwheid van leven die wordt gekenmerkt door aanbidding (Jh 11:44; Jh 12:2).

Copyright information for DutKingComments