Mark 6:34-44

Geeft u hun te eten

Als de Heer uit het schip gaat en de grote menigte ziet, kan Hij niet anders dan met ontferming over hen bewogen worden. Hij ziet een grote kudde zonder herder. Hun godsdienstige leiders zijn geen herders, maar huurlingen, dieven en rovers. Zij hebben geen enkele zorg voor de kudde, maar willen juist van de kudde profiteren (Jh 10:8; 12; Ez 34:2). De Heer daarentegen is de goede Herder (Jh 10:11).

Vanuit Zijn ontferming begint Hij de grote menigte vele dingen te leren. Mensen die in nood zijn, hebben vooral gezond onderwijs voor hun geest nodig, nog meer dan gezond voedsel voor hun lichaam, hoewel de Heer ook die behoefte niet vergeet.

De discipelen zijn mensen van de tijd en de praktijk. Ze menen hun Heer erop te moeten wijzen dat de plaats woest is en dat het al laat is geworden. Wat hun ontbreekt, is de ontferming die Hij heeft. Hun advies is om de menigte weg te sturen, want dan zouden de mensen nog iets eetbaars kunnen kopen. Die raad spreekt toch ook wel van zorg voor de mensen?

Dat kan wel zo lijken, maar ze delen niet in de ontferming waarmee de Heer over de menigte bewogen is. Bovendien ontbreekt bij hen het geloof in een Heer Die ook in lichamelijke behoeften kan voorzien. Zou Hij de menigte kunnen wegsturen, nadat Hij hun geest heeft verkwikt, zonder dat Hij hen ook lichamelijk zal verkwikken? Ze lijken nog niet op Hem, maar Hij gaat door met onderwijs geven. Daarom gaat Hij hen inschakelen.

Hij gaat een wonder doen, zonder dat de menigte daar om heeft gevraagd. Hij antwoordt op de nood met ‘geef’ (vgl. 2Kn 4:42-44). Hij is altijd de milde Gever. In dit geven betrekt Hij Zijn discipelen. Hij leert hun geven met medegevoel. Zo bereidt Hij hen voor op het dienstwerk. Er is niet alleen kracht nodig om het Woord met volmacht te spreken, er is ook liefde nodig.

Zijn opdracht brengt de discipelen tot het tellen van hun geldvoorraad. Dat is het enige waaraan zij kunnen denken. Ze menen dat ze uit en met eigen middelen moeten voldoen aan wat de Heer vraagt. Maar Hij vraagt nooit iets zonder ons te voorzien van wat daarvoor nodig is. Uit het antwoord van de discipelen blijkt hoe weinig geloof ze hebben in de hulpbronnen die in Hem aanwezig zijn.

Geloof blijkt vooral uit het feit dat we weten hoe we gebruik kunnen maken van wat in Christus aanwezig is om te voorzien in de nood die zich op een bepaald ogenblik aan ons voordoet. Het geloof oordeelt dat hoe groter de moeilijkheid is, des te geschikter de gelegenheid voor Christus is om Zich te openbaren.

Als ze Hem hebben gezegd hoeveel geld ze hebben, vult Hij dat bedrag niet aan, zodat er genoeg zou zijn om voedsel te kopen. Dat had Hij ook kunnen doen. Maar Hij vraagt wat ze aan voedsel hebben, want Hij wil dat Zijn discipelen hun te eten geven. Dat moeten ze ‘gaan zien’. Ze moeten nagaan hoeveel broden ze hebben. Als ze dat te weten zijn gekomen, brengen ze Hem de uitslag. Ze kunnen zelfs melden dat er ook nog twee vissen zijn. Daarvan gaat Hij gebruikmaken.

De Heer maakt graag gebruik van dingen die wij in onze menselijke wijsheid zouden verachten. De vraag is niet wat dit betekent voor zoveel mensen die ervan moeten eten, maar wat het betekent voor Hem. Zo heeft ook Mozes geleerd dat de Heer kan gebruiken wat hij heeft (Ex 4:2-3; vgl. 1Kn 17:10-16; 2Kn 4:2-6). Brood en vis zijn voedsel en spreken als zodanig van de Heer Jezus. De toepassing is dat het erom gaat wat we van Hem hebben geleerd. Soms is dat door het net uit te werpen en daarin de vissen te vangen, zoals bijvoorbeeld het luisteren naar een lezing. Dat is eenvoudig verzamelen. Om brood te bereiden is een heel proces nodig. Zo is er ook veel werk nodig om van Hem te leren.

Spijziging van de vijfduizend

De Heer gebiedt – Hij is de Heer! – de discipelen dat zij de menigte in afdelingen moeten verdelen. Er moet een zekere orde worden aangebracht. Die afdelingen of groepen moeten gaan zitten op het groene gras. Dat spreekt van rust, frisheid en overvloed. Het doet denken aan Psalm 23 waar de herder de schapen in grazige weiden doet neerliggen (Ps 23:2).

De grootte van deze groepen is wel eens als een aanwijzing opgevat voor de grootte van een plaatselijke gemeente. Als een gemeente op een bepaalde plaats groter wordt dan honderd personen, wordt het moeilijk om met allen een zeker contact te hebben. Het gevaar is dan groot dat er geen gelijke zorg voor allen is en dat sommigen over het hoofd worden gezien.

Als de Heer het brood en de vissen heeft genomen, kijkt Hij op naar de hemel. Al Zijn handelingen staan in verbinding met de hemel, de woonplaats van Zijn Vader. Dat bepaalt Zijn woorden en Zijn wonderen. Hier brengt Hij het weinige in verbinding met de volheid van de hemel. Dan zegent Hij, dat wil zeggen dat Hij een dankzegging tot God uitspreekt. Hij zegent niet de broden. Hij breekt de broden en de vissen die in Zijn zegenende handen worden vermenigvuldigd tot een hoeveelheid die voor allen voldoende is.

Hij gebruikt de discipelen als tussenpersonen. Zo keert Hij hun kwaad – het voorstel om de menigte weg te sturen – ten goede. Het is Zijn bedoeling hun te tonen dat Zijn liefde er behagen in schept door menselijke kanalen te werken. Alleen wat van Hem spreekt en wat van Hem komt, kan tot voedsel worden. Als we voortdurend afhankelijk zijn van Hem, kunnen we tot zegen zijn voor anderen. Dan weten we dat Hij het weinige wat we hebben, kan gebruiken om anderen mee te dienen.

De menigte heeft niet slechts iets, een beetje, te eten, maar voldoende. Ze kunnen eten tot verzadiging toe. Er blijven zelfs nog twaalf korven vol brokken over. Door dit wonder levert Hij weer een bewijs dat Hij de Messias is (Ps 132:15).

Overvloed leidt bij de Heer nooit tot verkwisting. Er wordt niets verspild van wat Hij tot zegen heeft gegeven. De menigte mag genoeg hebben, maar Hij heeft ook een zegen voor anderen die niets hebben. De overvloed dient voor het gebrek van anderen (vgl. 2Ko 8:14). Het is niet toevallig dat er twaalf korven vol overblijven. Het getal twaalf heeft een symbolische betekenis. Het wijst op de zegen die de Heer heeft voor het hele volk van God aan het einde van de tijd.

Van die enkele broden en die paar visjes heeft een menigte van alleen al vijfduizend mannen gegeten. Het wonder is onmiskenbaar. Hij is Emmanuel, God met ons (Mt 1:23), God Die Zijn volk bezoekt tot zegen. Hij brengt het huis van Zijn Vader, waar brood in overvloed is (Lk 15:17), bij de behoeftige mens.

Copyright information for DutKingComments