Matthew 18:15-20

Gemeentelijke tucht

Het gedeelte van de Mt 18:1-14 handelt over een kleine en het koninkrijk. Het gedeelte van de Mt 18:15-20 gaat over een broeder en de gemeente. Evenals een kleine kan afdwalen, kan ook een broeder afdwalen. Evenals een afgedwaalde kleine moet worden teruggebracht bij de kudde, moet een afgedwaalde broeder worden gewonnen.

Als een broeder afdwaalt door tegen een andere broeder te zondigen, moet de broeder tegen wie hij heeft gezondigd eenzelfde geest van zachtmoedigheid openbaren als de Heer bij een kleine veronderstelt. Hij moet niet gaan zitten wachten tot de ander hem zijn zonde komt belijden. Hij moet er zelf heen gaan en de broeder overtuigen van het verkeerde dat hij heeft gedaan en hem zo zien te winnen. Hij moet alleen gaan. Niemand mag ervan weten. Als de broeder luistert en zijn zonde belijdt, is de broeder gewonnen. Niemand weet ervan en hoeft het ook nooit te weten, want het is beleden en dus weg.

Het kan echter gebeuren dat de broeder niet luistert. Dan moet hij nog één of twee broeders meenemen en de ander opzoeken. Zo zijn er twee of drie getuigen van het gesprek dat dan plaatsvindt. Het is de bedoeling dat de broeder in het bijzijn van één of twee getuigen alsnog overtuigd wordt van de zonde die hij heeft gedaan. Als hij overtuigd wordt en belijdt, is de broeder ook gewonnen.

Mocht hij echter niet luisteren, dan moet er verslag worden gedaan aan de gemeente. Het is wel noodzakelijk dat het verslag wordt gedaan door twee of drie getuigen, want alleen dan is het verslag voor de gemeente aanvaardbaar. Op grond van het verslag wordt de broeder voor de derde keer bezocht, dit keer door een afvaardiging van de gemeente. Als hij ook niet naar de gemeente luistert, is de zaak afgedaan voor hem tegen wie gezondigd is. Voor hem is de broeder geen broeder meer, maar is hij als de heiden en de tollenaar met wie hij niet kan omgaan.

Het is duidelijk dat de gemeente de zaak niet op zijn beloop kan laten. Misschien dat er nog enkele pogingen gedaan kunnen worden om de dwalende broeder tot inkeer te brengen. Als hij ondanks alle liefdevolle pogingen om hem te winnen blijft volharden in zijn zonde, heeft de gemeente de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid de zonde op zo iemand te binden. Hij moet dan als een boze worden beschouwd en uit het midden van de gemeente worden weggedaan (1Ko 5:13). Deze allerlaatste handeling van de gemeente bezegelt dat elke poging om de dwalende broeder te winnen, heeft gefaald.

Met het binden van de zonde op de persoon wordt de persoon aan de Heer overgegeven met het gebed dat Hij alsnog inkeer zal geven. De Heer Jezus wijst daar ook op als Hij vervolgens zegt dat de gemeente ook kan ontbinden, dat is de zonde losmaken van de persoon. Dat gebeurt als de persoon zijn zonde belijdt en de gemeente de vergeving daarover uitspreekt en hem weer in haar midden aanvaardt. Deze handelingen van tucht van de gemeente, van binden en ontbinden, worden door de hemel erkend. De gemeente moet daarom goed weten dat wat ze in dit opzicht doet, de instemming van de hemel moet hebben. Daar kan ze zich alleen van overtuigen als ze handelt naar het Woord.

Om zeker te weten of een handeling van binden of ontbinden in de hemel wordt erkend, moet elke tuchthandeling het gevolg zijn van eenstemmig gebed van de gemeente. De hele gemeente moet de Heer vragen naar Zijn wil. De Vader zal Zijn wil door Zijn Woord bekendmaken. Daarom moet een gemeente een tuchthandeling kunnen baseren op Gods Woord.

Het gaat om een tuchthandeling van de gemeente en niet van enkele willekeurige gelovigen. Alle gelovigen horen bij elkaar. Het gaat echter niet slechts om bij elkaar horen, maar werkelijk bij elkaar zijn. De kracht van het gebed en de handeling van de gemeente hangen niet van het aantal af, maar van Zijn Naam, dat is de Naam van de Heer Jezus.

Het is belangrijk de woorden van de Heer over Zijn aanwezigheid in het midden van de twee of drie te lezen in het verband waarin ze staan. Het gaat vanaf Mt 18:15 over zonde in de gemeente en hoe daarmee moet worden omgegaan. Na de verschillende stappen moet de zonde aan de gemeente worden bekendgemaakt.

De gemeente kan hier niet de hele gemeente op aarde zijn. Het moet de plaatselijke gemeente zijn. De Bijbel spreekt bijvoorbeeld over “de gemeente van God die in Korinthe is” (1Ko 1:2). Dat wil zeggen dat de gelovigen daar de gemeente van God zijn. Zij komen ook als gemeente samen (1Ko 11:18; 20) om het avondmaal te vieren en elkaar te bemoedigen en op te bouwen in het geloof (1Ko 14:23; 26).

Er zijn veel voorrechten verbonden aan het samenkomen van de gemeente. Hoe belangrijk en zegenrijk het is om als gelovigen samen te komen met Christus in het midden, zien we bij de Heer Zelf. Na Zijn opstanding uit de doden is, met eerbied gesproken, Zijn eerste gedachte om bij Zijn samengekomen discipelen te zijn (Ps 22:21-22; Jh 20:19-20; Hb 2:11-12).

Zoals gezegd, zijn er ook verantwoordelijkheden aan verbonden. Een ervan vinden we in dit gedeelte en wel het uitoefenen van tucht. Uit het verband blijkt dat het gaat over de gemeente en het is in verbinding daarmee dat de Heer Jezus spreekt over het vergaderd zijn in Zijn Naam. We kunnen hieruit opmaken dat de Heer Jezus op een speciale manier Zijn tegenwoordigheid verbindt aan de gemeente als zij samenkomt.

Zeker is Hij altijd bij ieder van de Zijnen. Naar Zijn belofte zal Hij dat zijn “alle dagen tot aan de voleinding van de eeuw” (Mt 28:20). Hier staat echter dat Hij in het midden is van de twee of drie die in Zijn Naam zijn vergaderd. Dat is iets anders dan Zijn nabijheid die iedere gelovige altijd en overal mag ervaren – en wat is dat een geweldige bemoediging!

Voordat de Heer zegt “daar ben Ik in het midden van hen”, spreekt Hij eerst over het vergaderd zijn in Zijn Naam. Hij verbindt Zijn persoonlijke aanwezigheid aan de voorwaarde van het vergaderd zijn in Zijn Naam. Hij spreekt over het kleinst mogelijke aantal – “twee of drie” – om te kunnen vergaderen.

Hij zegt nog meer. Het gaat niet alleen om een samenkomst van twee of drie gelovigen. Gelovigen kunnen overal en voor vele doelen samenkomen, maar dat wil nog niet zeggen dat overal waar gelovigen bij elkaar komen dit een samenkomen is waarvan de Heer zegt dat ze daar ‘vergaderd zijn in Mijn Naam’. Wat wil het dan zeggen om vergaderd te zijn in de Naam van de Heer Jezus? Het wil zeggen dat zij die samengekomen zijn, allemaal gekomen zijn omdat ze weten dat het in die samenkomst alleen om de Heer Jezus gaat. Zijn Naam is het middelpunt.

In Zijn Naam samenkomen betekent dan ook dat Hem het volle gezag in de samenkomst wordt gegeven. Dat gezag oefent Hij uit door Zijn Woord en door Zijn Geest. Allen die daar samenzijn, willen dat erkennen. Niemand die graag bij de Heer Jezus wil zijn, mag er geweigerd worden. Allen die tot de gemeente behoren en rein zijn in leer en leven en elke verbinding met het kwaad afwijzen, hebben daar toegang. Dat betekent niet dat iedereen maar moet worden ontvangen die zegt een gelovige te zijn. In dit gedeelte zien we juist hoe er zorg moet zijn in geval er zonde in de gemeente openbaar wordt. Dan is het duidelijk dat van een onbekend iemand die komt, vastgesteld moet worden dat hij niet met zonden in verbinding staat.

Een belangrijk aspect hierbij is dat niemand in de rechten van de Heer mag treden en eigen voorwaarden mag gaan stellen aan hen die komen. En iemand die komt, mag ook niet eisen op grond van eigen voorwaarden ontvangen te worden. Het is allebei in strijd met de geest van genade en het besef van vergeving die dit hele hoofdstuk kenmerkt.

Verder is voor het samenkomen van de gemeente nog van belang dat dit samenkomen niet door eigen regels wordt gestuurd. Alles ligt in handen van de Heer en het Woord is de onveranderlijke toetssteen. Als gelovigen zo samenkomen, waarbij ze zich hun zwakheid in de praktijk van het samenkomen bewust zijn, dan zegt de Heer dat Hij daar in het midden is.

Copyright information for DutKingComments