Nahum 3:8-13

Ninevé niet beter dan No-Amon

Ninevé zal zichzelf niet van de ondergang kunnen redden door haar macht. Deze ijdele hoop ontneemt de profeet haar door in de Na 3:8-10 op de val het machtige No-Amon in Egypte te wijzen (Jr 46:25; Ez 30:14-16). No-Amon of Thebes was de hoofdstad van Opper-Egypte. De stad werd in 663 v.Chr. door de Assyriërs ingenomen en geplunderd, ongeveer vijftig jaar voor de ondergang van Ninevé. Ondanks de grootte van de stad, beschermd door water, sterke muren en een machtig leger, is het de Assyriërs gelukt de stad te veroveren.

Behalve de natuurlijke ligging die bescherming bood, had ze tot sterkte de onder haar bevel staande legers van verschillende volken (Na 3:9). Maar ook de sterke bondgenoten, waaraan de stad extra kracht en hulp ontleende, waren onmachtig om de stad van de ondergang te redden. Ondanks al haar voordelen was de stad gevallen en was er gruwelijk, zonder medelijden, met haar gehandeld door de Assyriërs (Na 3:10).

Ninevé had kunnen leren van No-Amon. Wat ze bij No-Amon had gedaan, zal bij haar worden gedaan. Waarom zou zij anders zijn? Bij God is geen aanzien des persoons. Zoals ze anderen heeft behandeld, zal ze nu zelf worden behandeld.

Ninevé wordt gelijk aan No-Amon

Nu de val van No-Amon is beschreven, kan nog nadrukkelijker door Ninevé haar eigen lot worden gezien in wat ze zelf met No-Amon heeft gedaan. Het dronken zijn ziet hier op het gevolg van Gods handelen, op de beker van Gods toorn die ze moet drinken. De grote stad Ninevé zal verborgen en onvindbaar worden. Dat is met Ninevé gebeurd. Het is onder het woestijnzand verborgen. Later is het weer opgegraven. De schuilplaats die zij tegen de vijand zullen zoeken, zullen ze niet kunnen vinden en niemand zal hun die aanbieden.

Ninevé, een toonbeeld van zwakheid

Nahum gebruikt twee beelden om het gemak aan te geven waarmee de vijand haar zal overwinnen. De vestingen zijn vijgenbomen die met gemak worden geschud zodat de vijgen eraf vallen en direct worden genuttigd. Zo gemakkelijk vallen de burchten in de handen van de vijand.

Hun soldaten zijn vrouwen, zo zwak is de tegenstand die wordt geboden (vgl. Js 19:16; Jr 50:37; Jr 51:30). Er is niets over van hun ‘leeuwenverschijning’ (Na 2:11-12). Er is geen tegenstand bij het ingaan van de stad die door hen met vuur wordt verbrand. Dit alles overkomt de eens zo sterke stad. Het is een stad zonder kracht en zonder toekomst geworden.

Copyright information for DutKingComments