Nehemiah 13:19

De heiliging van de sabbat hersteld

Als het huis van God wordt veronachtzaamd, wordt de sabbat verwereldlijkt. In plaats van aan de HEERE gewijd, wordt hij gebruikt voor het voldoen aan eigen genoegens en zo tot een gewone dag gedegradeerd. Het volk is vergeten wat het in Nehemia 10 heeft beloofd (Ne 10:31).

Terwijl Nehemia bezig is alles weer in orde te maken voor de dienst in het huis van God, ziet hij hoe de sabbat wordt ontheiligd. Hij waarschuwt de handelaars. Vervolgens stapt hij op de edelen af en onderhoudt hen over deze kwalijke praktijken. Er is niets tegen handel, als er maar niet op de sabbat wordt gehandeld. Hij wijst erop dat juist hierom God rampspoed over het volk heeft gebracht (Jr 17:21-27). Dan neemt hij maatregelen om dit slechte werk te laten ophouden door zijn knechten bij de poorten te laten posten.

Als hij ziet dat er handelaars zijn die de sabbat dan maar net buiten Jeruzalem doorbrengen om binnen te komen zodra de poorten opengaan, treedt hij ook daartegen op. Hij weet wat voor invloed het heeft als het kwaad dat verwijderd is, zich toch in de buurt ophoudt. De handelaren zouden de Joden dan wel niet tot overtreding van het sabbatsgebod kunnen brengen, de Joden zouden er wel de hele tijd aan herinnerd worden. Hun gedachten zouden gevuld worden met de zaken die ze morgen zouden kunnen doen, met de winst die hun toelacht. God zou uit hun gedachten verdreven worden. Om dit kwaad het hoofd te bieden laat hij naast zijn knechten ook nog eens Levieten de poorten bewaken.

Voordat de Levieten de poorten gaan bewaken, moeten zij zich eerst reinigen. Om de poorten te kunnen bewaken mag er niets bij hen aanwezig zijn dat hen zou belemmeren hun taak goed te verrichten. Zo kunnen ook wij alleen dreigend kwaad op afstand houden als we uit ons leven hebben verwijderd wat een aanknopingspunt kan geven aan het kwaad dat we moeten tegenhouden.

Het sabbatsgebod is een gebod dat als geen ander gebod iedere Israëliet om eenvoudige gehoorzaamheid vraagt. Van elk ander gebod kan na overdenking de redelijkheid worden ingezien omdat het de verhouding regelt tussen God en mensen en mensen onderling. Het sabbatsgebod is gegeven omdat God wil dat de sabbat wordt gehouden. Zeker heeft Hij daarmee het welzijn van de mens op het oog. Maar de gevallen mens vindt juist het sabbatsgebod iets lastigs. De sabbat is de duidelijkste test van gehoorzaamheid voor de mens onder de wet.

De christen leeft “niet onder [de] wet, maar onder [de] genade” (Rm 6:14b). Daarom staat hij ook niet onder het sabbatsgebod. Hij staat in de vrijheid van Christus in de hemel. Iedere christen die dat echt begrijpt, zal er niet op los leven. Zijn leven is onderworpen aan Christus. De norm van zijn leven is niet de wet, maar Christus. Hij heeft belangstelling voor alles waar Christus belangstelling voor heeft. De belangstelling van Christus gaat bijzonder uit naar het huis van God, de gemeente.

Voor de gemeente is niet de sabbat, maar de zondag de speciale dag van de week. Dat wil niet zeggen dat wat in Israël voor de sabbat geldt, in het christendom voor de zondag geldt. Het gaat om een dag die op een speciale manier van de Heer is. Een opmerkelijke verbinding in het woordgebruik in twee bijbelteksten geeft dit duidelijk aan. We lezen namelijk van “’s Heren avondmaal” of “het avondmaal van de Heer” (1Ko 11:20) en van “de dag van de Heer” (Op 1:10). Ik citeer de voetnoot die de TELOS-vertaling bij Openbaring 1:10 plaatst: ‘In het Gr. staat hier een bijv. naamw. van ‘Heer’ afgeleid (dus anders dan bijv. in 1Th 5:2), in de zin van toebehorend aan de Heer. Het woord komt verder alleen nog voor in 1Ko 11:20.’

Uit deze twee Schriftplaatsen blijkt hoezeer het avondmaal van – dus in de zin van toebehorend aan – de Heer, dat gevierd wordt door de gemeente, verbonden is aan de dag van – dus in de zin van toebehorend aan – de Heer. Het kan geen twijfel lijden dat de dag van de Heer geen andere is dan de eerste dag van de week, de zondag. Er zijn meerdere aanwijzingen in de Schrift dat de eerste dag van de week de dag bij uitstek is, waarop de gemeente samenkomt (Mk 16:2; 9; Lk 24:13; 33-49; Jh 20:19-29; Hd 2:1; Hd 20:7). En als het een dag is die speciaal aan de Heer toebehoort, is er alles voor te zeggen dat we die dag ook als zodanig besteden.

In deze besteding geeft de Heer ons alle vrijheid – behalve dat Hij tegen ons zegt dat we “onze eigen bijeenkomst niet verzuimen” (Hb 10:25). Elke gedachte aan het handelen onder druk van een wet is vreemd aan de vrijheid waarin de christen staat. Als echter de belangstelling voor Gods huis vermindert, wordt de dag van de Heer ook steeds meer een dag waarop de eigen genoegens worden bevredigd. We bezoeken misschien nog wel de samenkomst, maar verder hangen we voor de tv, surfen eindeloos op internet, gaan we erop uit, doen we van alles en nog wat, maar zonder ons in te zetten voor de dienst van onze Heer.

Nu is ‘hangen voor de tv’ sowieso niet een activiteit (nou ja, activiteit … ) die een christen siert. Een christen wordt geacht bewust voor de Heer te leven, elke dag van zijn leven. Maar als de Schrift zelf een dag speciaal als ‘Zijn’ dag kenmerkt, is het toch wel een oproep om ons op die dag speciaal in te zetten voor Zijn huis. Op die dag kunnen we ons bijvoorbeeld toch wat meer toeleggen op de gemeenschap met de medegelovigen.

Het is goed een dag te hebben waarop we, voor zover mogelijk, afstand nemen van dingen waarmee we ons, in opdracht van de Heer, op de andere dagen van de week moeten bezighouden. Het is ermee als met het avondmaal van de Heer. We zullen, als het goed is, ons elke dag met Zijn dood bezighouden. Daaraan hebben we immers alles te danken. Maar hoe goed is het een speciale gelegenheid te hebben om aan Zijn dood te denken, die te gedenken, als we met dat doel als gemeente bij elkaar komen.

Nadat Nehemia de sabbat weer de juiste plaats onder het volk heeft gegeven, deze dag opnieuw aan God heeft toegewijd, spreekt hij zich weer uit voor God (Ne 13:22b). Dat doet hij elke keer als hij een werk heeft gedaan. Hij vraagt of God hem wil gedenken met betrekking tot wat hij voor de handhaving van de sabbat heeft gedaan. De vorige keer heeft hij dat gevraagd met betrekking tot wat hij voor Gods huis heeft gedaan. Elk werk afzonderlijk plaatst hij voor Gods aangezicht.

Hij vraagt of God Zich over hem wil ontfermen. Na zijn kordate optreden kan er een gevoel van uitputting zijn gekomen. Het kost veel inspanning om Gods volk de juiste weg te wijzen en daarvoor te corrigeren wat verkeerd is. Zolang de inspanning geleverd moet worden, is er kracht. Maar als het werk is gedaan, kun je je heel moe voelen. Dat mogen we tegen de Heer zeggen.

Ook voelen we dat ons optreden, hoe krachtig ook, toch met veel zwakheid gebeurt. Dan mogen we, net als Nehemia, een beroep doen op Gods grote goedertierenheid. Hij weet wie we zijn, Hij kent ons door en door, want Hij heeft ons gemaakt. Dat te bedenken geeft moed om door te gaan. Dat doet Nehemia dan ook.

Copyright information for DutKingComments