Philippians 1:25

Wandelt waardig het evangelie

Fp 1:25. De liefde van Christus voor de gemeente beslist alles voor Paulus. Het is voor de gemeente goed om te blijven, dus zal hij blijven en nog niet heengaan om met Christus te zijn. Als je Christus en Zijn belangen op het oog hebt, zul je vrede en rust kennen. En hoe kun je de belangen van Christus behartigen? Door de belangen van de gemeente te behartigen.

Paulus’ gemoed is tot rust gekomen. Zijn vertrouwen in de Heer is door deze oefeningen alleen maar versterkt. Hij heeft de zekerheid dat hij bij al zijn geliefde Filippenzen blijft. Het resultaat daarvan is dat de Filippenzen verder geholpen zullen worden op de weg van het geloof. En daaruit vloeit weer voort dat zij hun geloof met nog meer blijdschap zullen beleven.

Geloof is geen statische, orthodoxe zaak en ook geen saaie of droevige zaak. Geloof is dynamisch, het zet mensen in beweging. Het is de bedoeling dat je groeit in je geloof. Met het toenemen van je geloof, het beter leren kennen van Wie en wat je gelooft, zal ook je blijdschap toenemen. Vanaf het begin horen geloof en blijdschap bij elkaar (Hd 16:34), zoals ook bekering tot God en droefheid bij elkaar horen (2Ko 7:10). Laat zien dat je een blijde christen bent!

Fp 1:26. Paulus verlangt ernaar weer bij de Filippenzen te zijn. Niet om dan allemaal bedankjes in ontvangst te nemen. Ook niet om bewonderd te worden voor de bijzondere ervaringen die hij heeft gehad. Nee, hij wil graag een bijdrage leveren aan de roem voor Christus Jezus. De gemaakte vorderingen op de weg van het geloof en de toegenomen blijdschap die door zijn dienst worden bewerkt, moeten niet tot zijn eer strekken, maar tot eer van Christus.

Telkens zie je hoe de dienaar verdwijnt om plaats te maken voor die Ene, van Wie het hart van de apostel vol is. Dat is hopelijk ook aanwezig bij ieder die een dienst aan jou doet en hopelijk ook aanwezig bij jou als jij een dienst aan een ander mag doen. Elke dienst heeft alleen waarde als de roem in Christus Jezus erdoor toeneemt.

Fp 1:27. Hier begint een nieuw gedeelte in de brief, dat doorloopt tot Filippenzen 2:11. Tot nu toe heeft hij geschreven over zijn persoonlijke houding tegenover de Filippenzen, wat zij voor hem betekenen en wat hij voor hen kan betekenen. Nu gaat hij over tot een ander punt en dat is hoe het staat met de gemeente ten aanzien van Christus. Daarvoor richt Paulus zijn aandacht op de praktische toestand van de gelovigen, op hun wandel, hun gedrag, op dat wat de wereld van hen ziet.

Twee dingen staan hem hierbij voor ogen. In de eerste plaats dat ze onderling eensgezind zullen zijn en in de tweede plaats dat ze naar buiten toe niet bang zullen zijn voor de vijand. Deze twee aspecten werken op elkaar: als ze onderling eensgezind zijn, zullen ze kracht hebben om de vijand te bestrijden. Fp 1:27 is een rijk vers. Het begint met wandel en eindigt met strijden, met in het midden het hart, ofwel geest en ziel.

Het eerste waarover hij hen aanspreekt, is hun wandel. Die behoort “waardig het evangelie van Christus” te zijn. Dat wil zeggen dat zij een wandel hebben die past bij de waardigheid van het evangelie. Als we zeggen dat we het evangelie geloven, terwijl we leven zoals de wereld dat doet, werpen we een smet op het evangelie. We zijn dan geen waardige vertegenwoordigers van het evangelie.

Het woord ‘wandelt’ is verwant aan ‘burgerschap’ (Fp 3:20). Je kunt dat mooi vergelijken met de positie die de inwoners van Filippi hebben. De stad Filippi vormt een kolonie, een buitenpost van Rome. De stad ligt in een ver van Rome gelegen gebied, maar zij wordt bestuurd door de wetten van Rome.

In het verlengde daarvan kun je zeggen dat wij een voorpost van de hemel op aarde zijn, een stukje hemel op aarde. We zijn omgeven door vijanden. In deze vreemde wereld hebben we de eer hoog te houden van de eigenlijke plaats waar we thuishoren, de hemel. Onze conversatie, onze omgangsvormen, ja, ons hele gedrag moet in overeenstemming zijn met de waardigheid van de hemel waar we thuishoren. Door het evangelie zijn we burgers van dat hemelse rijk geworden en horen we daar thuis. Onze opdracht is om ons in overeenstemming daarmee te gedragen en in overeenstemming daarmee te wandelen.

Paulus wijst met nadruk op het belang van een waardige wandel. Enerzijds wijst hij erop dat hun wandel losstaat van zijn persoon. Of hij nu wel of niet bij hen is, dat doet er niet toe, ze zullen het samen moeten waarmaken. Anderzijds toont hij zijn diepe belangstelling ervoor, voelt hij zich er nauw bij betrokken. Hij wil namelijk graag bij hen zien of van hen horen dat zij het ook inderdaad waarmaken.

Samen vaststaan, daar gaat het om. En hoe doe je dat? Door allemaal eenzelfde overtuiging te hebben, eenzelfde doel na te streven. De aanval is hier gericht op de eensgezindheid van de christenen. Daarom luidt de oproep dat ze vast aaneengesloten moeten zijn. Tegenstrijdige belangen hollen de kracht uit. Een gemeenschappelijk belang bindt samen. Dat is “één van geest” zijn. Nu kun je eenzelfde overtuiging hebben, zonder dat er een verlangen is voor die overtuiging te stáán. Daarom is het vervolgens belangrijk ook “één van ziel” te zijn (vgl. Hd 4:32). Bezieling ontbreekt zo vaak bij overigens best overtuigde mensen.

Zijn we overtuigd van de zaak waarvoor we staan en waarvan we tevens bezield zijn, dan gaan we de strijd aan. De inzet van de strijd is niet minder dan “het geloof van het evangelie”. Judas roept ook op tot strijd voor het geloof (Jd 1:3). Hij bedoelt daarmee dat we alle waarheden die God ons in Zijn Woord heeft meegedeeld, moeten vasthouden en verdedigen tegenover de aanvallen die de vijand erop doet. Paulus heeft het hier over het laten zien van de Persoon van de Heer Jezus in de wereld, met alles wat Hij is. Met Hem moeten we ons verbinden tegenover de vijandschap die het oproept. Wij hebben Hem aangenomen, en als we consequent zijn in het navolgen van Hem, zullen we delen in wat Hem wordt aangedaan.

Fp 1:28. Als je zo samen met anderen meestrijdt, zal de vijand proberen je te intimideren. Hij zal allerlei middelen te baat nemen om je af te schrikken. Dit woord “afschrikken” is, zoals paarden aan het schrikken worden gemaakt, zodat ze weigeren verder te gaan. De duivel kan de gedaante van “een brullende leeuw” aannemen (1Pt 5:8). Hij kan op vele manieren zijn opengesperde muil laten zien, maar als je vertrouwen op de Heer gericht blijft, zal hij je geen kwaad kunnen doen. De Heer Jezus heeft de wereld overwonnen (Jh 16:33b) en de duivel tenietgedaan (Hb 2:14). Als je de vijand zo zijn plaats wijst, zal hij zijn onmacht moeten erkennen.

Die erkenning is tevens “een bewijs van verderf”. Het ‘bewijs van verderf’ ligt voor de tegenstanders daarin, dat wij ons niet door hen laten intimideren. Ondanks al de macht van de wereld waarover de tegenstanders kunnen beschikken, zijn ze machteloos tegen de macht van God. Hoe sterk de tegenpartij ook wezen mag, jij hoeft niet te vrezen. Dat wil niet zeggen dat je minderwaardig moet doen over zijn macht. Onderschat zijn macht nooit (vgl. Jd 1:9).

Tegenstand van de wereld is voor de gelovige altijd een bewijs van behoudenis. Dat lijkt een vreemde argumentatie. Om die te kunnen volgen moet je bedenken dat we leven in een wereld waarover de Heer Jezus nog niet openlijk regeert. Je kunt je bijvoorbeeld ook afvragen, waarom toegewijde gelovigen moeten lijden, waarom ze in de hoek zitten waar de klappen vallen. Als het de tegenstanders goed gaat en zij het zelfs voor het zeggen hebben, is dat niet het bewijs dat God aan hun kant staat. Het is precies omgekeerd. In 2 Thessalonicenzen 1 is de bewijsvoering dezelfde (2Th 1:4-7). Je leest daar dat de gelovigen nu worden verdrukt, maar dat zij met Christus zullen heersen wanneer Hij regeert. Het lijden van nu is het bewijs dat God aan de kant van de gelovigen staat.

Fp 1:29. Strijd en lijden, tegenstand en tegenspoed, zijn geen absoluut bewijs dat je aan de goede kant staat. Je kunt dat weten, het kan enige troost geven en je kunt het daarbij ook nog zien als een noodzakelijk kwaad, waaraan je je helaas niet kunt onttrekken. Toch is dat beneden de maat van het geloof. Lijden voor Christus is namelijk, hoe vreemd het misschien ook klinkt, een voorrecht. In Hem geloven is zeker een groot voorrecht, en zo ervaar je dat ook. Maar naast het voorrecht in Christus te mogen geloven, is het een even groot voorrecht voor Hem te mogen lijden (Hd 5:41; 1Pt 4:13). Als wij dit lijden – in hoe geringe mate ook – niet kennen, moeten we ons vragen of we wel Godvruchtig leven (2Tm 3:12).

Het betreft hier het lijden “ten aanzien van [of: voor] Christus”. Dat is een lijden dat jouw deel wordt als jij in deze wereld de kant van een verworpen Heer gekozen hebt en je in gemeenschap met Hem je weg wilt gaan. Dat lijden zul je ondergaan als je de wereld ziet als een terrein waar voor jou niets te vinden en niets te verliezen is. Ben je daartoe bereid?

Fp 1:30. Wat Paulus aan de Filippenzen schrijft, is geen studeerkamertaal. De strijd die zij hebben, kent hij ook. Dat hebben ze bij hem gezien toen hij de eerste keer bij hen was (Hd 16:22). En nu hij in Rome in gevangenschap is, horen ze van zijn strijd door middel van het voorlezen van deze brief en de toelichting van Epafroditus.

Paulus verbindt zich met de Filippenzen in hun strijd. Dat is ware broederlijke gemeenschap. Hij wil dat zij weten dat hij een met hen is. Dat is het enige wat harten kan winnen. Dan kun je door de afstand lichamelijk gescheiden, maar in het hart innig met elkaar verbonden zijn.

Lees nog eens Filippenzen 1:25-30.

Verwerking: Hoe kun jij waardig het evangelie wandelen?

Copyright information for DutKingComments