Philippians 2:14

Lichtdragers

Fp 2:12. In de voorgaande verzen heb je de Heer Jezus gezien. Ik denk dat het jou net zo is gegaan als mij: als je Hem zo ziet, vergeet je alles en word je helemaal door Hem in beslag genomen. Nu brengt Paulus je weer terug in de realiteit van het leven. Het is diezelfde realiteit van het leven waarin de Heer Jezus heeft geleefd.

Wat Paulus gaat zeggen, sluit dan ook helemaal op het voorgaande aan. Vandaar dat hij Fp 2:12 begint met “daarom”. Hij richt zich weer tot de gelovigen in Filippi, die hij “mijn geliefden” noemt, een prachtige en vooral ook waarachtige aanspreekvorm. Hij smeert hun geen stroop om de mond, maar benadrukt de innige liefde die hij voor hen heeft. Zij zijn voorwerpen van zijn liefdevolle zorg. In zijn zorg voor hen wil hij dat zij, wat hij hun over Christus heeft verteld, nu ook in praktijk brengen.

De gehoorzaamheid van Christus is hun tot voorbeeld gesteld. Die moeten ze nu navolgen. Hij stimuleert hen daartoe door te wijzen op de gehoorzaamheid die ze al hebben laten zien toen hij bij hen was. Het zal iemand ertoe aanzetten zijn best voor iets te doen als je hem herinnert aan de goede resultaten die hij daarmee al heeft behaald.

Nu was het misschien voor de Filippenzen betrekkelijk eenvoudig om gehoorzaam te zijn aan het Woord van God toen Paulus nog bij hen was. Hij streed toen voor hen. Je herkent dat wel. Van iemand die zich voor jou inzet en bij wie je een goed voorbeeld ziet, gaat een stimulerende werking uit. Valt zo iemand weg, dan ligt het gevaar van wegzakken op de loer. Paulus is niet meer bij hen. Nu moeten ze de strijd alleen voeren en hun “eigen behoudenis” bewerken. Dat kunnen ze niet meer aan Paulus overlaten. Het komt nu aan op eigen inzet om de uiteindelijke behoudenis te bereiken.

‘Behoudenis’ is hier, zoals overal in de brief, toekomstig. Het ziet op een situatie dat er geen gevaren meer zijn die ons geloofsleven kunnen bedreigen en dat geen vijand meer te vrezen is. Zover is het nog niet zolang we op aarde leven. Om veilig het einddoel te bereiken zul je al je energie moeten inzetten. Het woord ‘bewerken’ wordt gebruikt voor het bewerken van een stuk land. Daarmee ben je nooit klaar. Altijd is er onkruid te wieden, bijvoorbeeld het veroordelen van kwalijke gedachten.

Dit ‘bewerken’ moet gebeuren “met vrees en beven”. Dat duidt op het besef dat het niet om zomaar iets gaat en dat je jezelf onmachtig kunt voelen om de gevaren te trotseren die de weg zo moeilijk begaanbaar maken.

Het is jouw verantwoordelijkheid om je ervoor in te zetten dat je het einddoel ongeschonden bereikt. Als je werkelijk met en voor de Heer leeft, zal dat je intense verlangen zijn. Je zult ook voelen dat je zelf niet tegen de gevaren opgewassen bent die je leven bedreigen. Je vreest en beeft als je je eigen kracht afmeet naar de omstandigheden waar je doorheen gaat.

Fp 2:13. Dan komt er nu een enorme bemoediging: dit is allemaal het bewijs dat God in je werkt. Je bent niet aan jezelf overgelaten en ook niet alleen op je eigen kracht aangewezen. Voor de Filippenzen is de apostel er niet meer, maar God is er wél (Hd 20:32). Hij blijft bij hen en Hij is het Die in hen werkt. Het is Zijn welbehagen mensen te brengen naar de plaats van redding bij Zichzelf. Hij geeft hun daarbij de kracht om dat einddoel ook te bereiken (vgl. Hb 13:21).

Je ziet hier een nauw samengaan van je eigen verantwoordelijkheid en Gods werk. Hoe het precies werkt, is niet uit te leggen. Eén ding is zeker: als jij doet wat God je opdraagt, geeft Hij jou de kracht om dat te volbrengen. Deze stelling geldt voor elke situatie waarin je komt.

Fp 2:14. Als een grote hindernis op weg naar de uiteindelijke behoudenis noemt Paulus “mopperen en tegenspreken”. De geschiedenis van Israël, Gods aardse volk, geeft een aantal staaltjes van deze uitingen tijdens hun reis door de woestijn (1Ko 10:10; Ex 14:11; Ex 15:24; Ex 16:2; Ex 17:3; Nm 14:2; Nm 16:11). Dit kwaad stak ook al in de vroegste dagen van de gemeente de kop op (Hd 6:1). Het sluimert in ieder van ons. Het is het gevoel van ontevredenheid, misdeeldheid, alsof jij degene bent die altijd de klappen krijgt, en natuurlijk onverdiend. Je vindt dat jij altijd de minste karweitjes moet opknappen en dat je, als je eens iets goeds hebt gedaan, daarvoor niet de waardering krijgt die je verdient.

De stap van ‘mopperen’ naar ‘tegenspreken’ is snel gezet. Je neemt het niet langer. Je begint alles wat je moet doen, te betwisten en erover te discussiëren. De toon is gezet voor onvrede en onenigheid. De gezindheid van de Heer Jezus is volledig uit beeld, de onderlinge eensgezindheid is ver te zoeken, de behoudenis loopt gevaar.

Kijk, omdat Paulus dat zo goed door heeft, spoort hij aan “alles” te doen zonder mopperen en tegenspreken. Dus niet alleen de dingen waarvan jij het nut inziet of waarvoor je de nodige waardering krijgt. Bij ‘alles’ gaat het in dit verband om alles wat de onderlinge eensgezindheid bevordert. Denk aan het voorbeeld van de Heer Jezus.

Fp 2:15. Als je mopperen en tegenspreken geen kans geeft, is de weg vrij voor alle positieve uitingen die vervolgens worden genoemd en die precies aangeven wat Christus Zelf openbaarde. Zo zou de gemeente, elk lid ervan, altijd moeten handelen, in wat voor omstandigheden ze zich ook bevindt.

“Onberispelijk” wil zeggen dat er niets is in je leven waarop een ander de vinger kan leggen. Dat is meer uiterlijk. “Rein” betekent ‘onvermengd’, dat ziet meer op je karakter, je innerlijk, het hebben van slechts één verlangen en niet van twee walletjes willen eten. In deze twee kenmerken herken je duidelijk de Heer Jezus. Het gaat hier echter niet om Hem, maar om jou.

Paulus gaat verder. Het gaat erom, zegt hij tegen de Filippenzen – en tegen jou en mij –, dat jullie “onbesproken kinderen van God” zijn. ‘Onbesproken’ wil niet zeggen dat er nooit over je gepraat mag worden. Maar wat is de aanleiding daartoe? Je wordt hier aangesproken als een kind van God. Je bent een kind van God omdat je uit Hem geboren bent. Je hebt Zijn natuur (2Pt 1:4). De natuur van God is licht en liefde (1Jh 1:5; 1Jh 4:8; 16). Dat moet ook in jouw leven openbaar worden. Als er iets van je oude leven zichtbaar wordt, ben je niet meer ‘onbesproken’. De mensen kunnen je dan daarop aanspreken. God zal je dan daarop aanspreken.

In je oude leven onderscheidde je je niet van “een krom en verdraaid geslacht”. Je maakte deel uit van een geslacht, een mensensoort, dat erop uit is anderen te verleiden tot slechte daden. Nu hoor je daar niet meer bij, maar je staat er nog wel middenin. Het is nu Gods bedoeling dat je te midden van die mensen schijnt als een licht. Als kind van God ben je een lichtdrager in een wereld die in duisternis is gehuld, die van alle Goddelijk licht is afgesloten.

Het waarachtige Licht is door de wereld verworpen (Jh 1:5). In Zijn genade heeft God niet alle licht uit de wereld weggenomen. Nu zijn wij, de kinderen van God, het licht van de wereld (Mt 5:14).

Fp 2:16. En hoe kunnen de mensen dat licht waarnemen? Als jij “[het] Woord van [het] leven vertoont”, dat wil zeggen als je Christus laat zien in je leven (1Jh 1:1-2). In Johannes 1 vind je die bijzondere verbinding tussen licht en leven ook (Jh 1:4).

Nadat Paulus het over de verhoudingen tussen de Filippenzen onderling heeft gehad, spreekt hij hier over hun gedrag in de wereld. Dat laat zien hoe nauw het een met het ander samenhangt. Als gelovigen onderling verdeeld zijn, is dat een zaak die in de wereld niet onopgemerkt blijft. Elke verdeeldheid is iets waarover we ons moeten schamen.

Als we onderlinge verdeeldheid willen voorkomen, is het inderdaad nodig zo laag mogelijk te gaan in het tegemoetkomen aan anderen. Ik laat hier de noodzaak van scheiding tussen gelovigen in geval van zonde buiten beschouwing. Daar spreken andere brieven duidelijke taal over. Hier gaat het om mijn gezindheid, en daarop mag niets aan te merken zijn, niet door God, niet door mijn medegelovigen en niet door de wereld.

Paulus verbindt de praktijk van de Filippenzen aan de verantwoording die hij moet afleggen voor de rechterstoel van Christus. Het heeft hem enorm veel gekost om de Heer Jezus bij de Filippenzen te brengen en hen op de weg van het geloof te houden. Hij heeft ervoor “gelopen”. Paulus verwijst hiermee naar een onderdeel van de Olympische Spelen. Deelnemers daaraan onderwierpen zich tien maanden lang aan hard trainen en een zware discipline.

Hij heeft ervoor “gearbeid”. Dat woord geeft aan dat hij een geestelijke en lichamelijke inspanning heeft verricht, waarvan hij zwaar vermoeid is geraakt. Het zal toch niet waar zijn dat dit allemaal “tevergeefs” is geweest? De Filippenzen zullen het er toch niet bij laten zitten? Dit klemmende beroep van iemand die zich zo voor hen heeft ingezet, kan toch niet onbeantwoord blijven? Het zou behalve schade voor hun eigen ziel en oneer voor de Heer Jezus, ook grote ondankbaarheid betekenen tegenover deze man aan wie ze zoveel te danken hebben.

Lees nog eens Filippenzen 2:12-16.

Verwerking: Wat geeft jou het snelst aanleiding om te gaan mopperen en hoe wapen je je daartegen?

Copyright information for DutKingComments