Philippians 4:15

Voorzien in behoeften – groeten

Fp 4:15. Dat er een speciale band bestaat tussen Paulus en de Filippenzen, heb je al vaker gezien. Paulus herinnert eraan, dat die band bij het “begin van het evangelie” al bleek in hun ondersteuning van hem. Hij denkt met vreugde terug aan dat begin, toch al zo’n tien of meer jaren geleden.

Dat hij van hen geld heeft aangenomen, is een bijzonderheid. Hij wilde graag in zijn eigen onderhoud en in het onderhoud van hen die met hem waren, voorzien (Hd 18:3; Hd 20:34). Van andere gemeenten heeft hij geen geld aangenomen, zoals van de Korinthiërs (1Ko 9:12; 2Ko 11:7-10). Waarom weigerde hij gaven van hen? Geld heeft meer dan eens een dienaar van God gedegradeerd tot een dienaar van mensen. Het kan een middel worden waardoor iemand die God dient, een slaaf van mensen wordt. Mensen kopen om en worden omgekocht.

Paulus liet zich niet voor geld kopen. Van de Korinthiërs heeft hij geen geld aangenomen omdat dat hun eergevoel zou strelen. Wie God dient, moet altijd zijn eigen motieven onderzoeken in het aannemen van geld. Het zal nooit invloed mogen hebben op de zuiverheid van het werk dat alleen in opdracht van de Heer moet gebeuren. En als hij weet dat anderen het uit onedele motieven geven, moet hij het ook niet aannemen. In de verhouding die er is tussen Paulus en de Filippenzen is van geen van beide dingen sprake. Gever en ontvanger doen het voor de Heer.

Fp 4:16. Paulus had meerdere keren een gave van de Filippenzen ontvangen. Hij herinnerde zich ook nog die keren dat hij in Thessalonika was. Van de Thessalonicenzen had hij blijkbaar ook niets aangenomen. Dat was een jonge gemeente die hij niet de indruk wilde geven dat geld een rol speelde in de verkondiging van het evangelie. Hij wilde de verhoudingen zuiver houden. Daar werkte hij voor zijn onderhoud (1Th 2:9) en nam ook dankbaar de gaven aan die de Filippenzen hem stuurden.

Zulke bewijzen van Gods genade vergeet je niet als je het bijzondere ervan blijft zien. Anders overkomt je wat de Israëlieten is overkomen. Het was een wonder dat de Israëlieten tijdens de woestijnreis dag aan dag het manna kregen. Toen dat tientallen jarenlang elke dag gebeurde, vergaten ze het wonder ervan en begonnen ze een hekel te krijgen aan Gods wonderdaden. Zo is de mens als hij God niet de eer geeft.

Fp 4:17. Paulus geeft God wel de eer. Het gaat hem niet in de eerste plaats om het nut dat hij zelf van de gave heeft. Hij kijkt ook niet uit naar de volgende gave. Waar het hem om gaat, is wat het hún oplevert. Hoe dankbaar hij ook is voor de gave, het is hem vooral te doen om de vrucht voor de gevers. Een gave is niet alleen tot nut van de ontvanger. Het betekent ook geestelijke vrucht voor de gever, op wiens ‘rekening’ die vrucht wordt ‘bijgeschreven’. Hij zoekt niet het hunne, hij zoekt henzelf (2Ko 12:14). Hun materiële saldo is wel minder geworden, maar het saldo op de ‘geestelijke bankrekening’ is gestegen. Het is een van de principes van Gods koninkrijk dat je van materieel geven geestelijk rijker wordt (2Ko 9:6; Sp 11:25).

Fp 4:18. Om dat te ervaren heb je geloof nodig, dat is vertrouwen op God dat Hij inderdaad op die manier handelt met wat jij geeft. Paulus weet dat God zo werkt. Daarom spreekt hij bijna in overtreffende trap over wat de Filippenzen hem via Epafroditus hebben gegeven. Hij gebruikt de woorden “alles”, “overvloed”, “volop”. Je zou denken dat dat dan wel een hoop geld geweest moet zijn. Maar dat bedoelt Paulus niet.

Zeker, met het geld kan hij weer een tijdje vooruit, maar hij heeft vooral een overvloed van dankbaarheid in zijn hart, volop vreugde door deze liefdegave. Want dit bewijs van liefde is wel aan hém gedaan, maar hij ziet het als een offer aan Gód. En wat voor offer: “Een welriekende reuk, een aangenaam, God welbehaaglijk offer.” Dat is even een verheven niveau voor een zo aardse zaak! Hier wordt een gave aan iemand een welriekend offer aan God genoemd. Het is hetzelfde woord ‘welriekend’ dat wordt gebruikt voor het offer dat Heer Jezus heeft gebracht aan het kruis (Ef 5:2). Daaraan kun je zien welke betekenis een materieel offer heeft. Je kunt ook zien hoezeer beide offers bij elkaar horen.

In Hebreeën 13 zie je hetzelfde. Daar worden de offers van weldadigheid en mededeelzaamheid in één adem met die van lof en dank genoemd (Hb 13:15-16). In dit licht wordt jouw ‘geefgedrag’ flink opgewaardeerd.

Fp 4:19. De Filippenzen hebben iets aan Paulus gegeven. (Ik ga er wel van uit dat het geld was, maar er wordt niet vermeld waaruit de gave bestond.) In elk geval zijn zij in letterlijke zin iets kwijt en toch is het geen verlies. Het heeft hun integendeel geestelijke winst opgeleverd. Je moet dit ervaren om de waarheid ervan te kennen. Dit is immers de brief van de christelijke ervaring? Nou, er komt nog meer ervaring.

Paulus geeft iets aan de Filippenzen door wat hij zelf heeft ondervonden. Hij heeft iets van de Filippenzen gekregen. Nu heeft hij iets voor hen, iets persoonlijks, wat hij hun als geschenk wil aanbieden. Wat hij aanbiedt, gaat verder dan een wens. Het is een zekerheid. Hij weet uit eigen ervaring dát God het zal doen en daarom noemt hij Hem “mijn God”. Die God, Die hij persoonlijk heeft leren kennen in alle omstandigheden die hij heeft meegemaakt, díe God zal in elk opzicht voor hén zorgen.

Kijk, dat kun je alleen tegen een ander zeggen als je die ervaring zelf hebt opgedaan. Die God heeft in al zíjn behoeften voorzien, Hij zal ook in al hún behoeften voorzien. God kent de behoeften van al de Zijnen. Hij zorgt ervoor dat erin wordt voorzien. Daarvoor gebruikt hij Zijn kinderen en soms zelfs ook ongelovigen, ‘de raven’, zoals bij Elia (1Kn 17:4). Alles en iedereen staat Hem ter beschikking en Hij zet alles in wat Hij wil, of ze zich dat bewust zijn of niet.

En hoe zal God voorzien? Niet karig, maar “naar Zijn rijkdom in heerlijkheid in Christus Jezus”. Is daar een grens aan? De hele rijkdom van God is te vinden in de heerlijkheid van Christus Jezus. Hij is de Schepper en Onderhouder van alle dingen en al wat leeft. Paulus weet het: uit die rijkdom geeft God aan hen die in opdracht van Hem aan anderen geven. Wat God geeft, meet Hij niet af naar de behoeften van de Zijnen, maar naar die rijkdom.

Ben jij even goed af! Je kunt je bezit niet beter beleggen dan het op deze wijze weg te geven. Wat je ervoor terugkrijgt, is waardevast en is van elk aards economisch tij onafhankelijk. In Maleachi 3 daagt God je uit om het te doen met de belofte, dat Hij je veel meer – aan geestelijk zegen – teruggeeft dan jij – aan geld en goed – geeft (Ml 3:10; Sp 19:17).

Fp 4:20. Paulus besluit zijn dank over de gave en de zegen die daarin voor de Filippenzen ligt met een gemeenschappelijke lofprijzing aan God. Hij maakt de Filippenzen een met zich in de geest en wenst “onze God en Vader” de heerlijkheid toe tot in alle eeuwigheid. Lofprijzing is het resultaat van iets stoffelijks dat door de een gegeven wordt aan de ander.

Dat is wel heel anders dan alle liefdadigheidsacties van de wereld. Daarbij draait het altijd om de mens. Het geefgedrag wordt nagegaan, statistieken worden bijgehouden, bedelbrieven worden verstuurd, namen van gevers worden vermeld met de bedragen erbij. Alles draait om de eer van mensen. Brochures worden massaal verspreid om mensen te bewegen bij testament een schenking aan een goed doel over te maken. Organisaties kunnen een naamsvermelding in de brochure kopen in de hoop een stuk van de koek te krijgen.

Zo moet het in de gemeente niet zijn. Wat voor onze God en Vader in het verborgene wordt gegeven, zal Hij vergelden (Mt 6:3-4) omdat het nu al en tot in eeuwigheid Hem heerlijkheid geeft. Zo is het, amen.

Fp 4:21. Paulus besluit zijn brief met enkele groeten. De gelovigen in Filippi zijn hem allen even lief. Er is bij hem geen voorkeur. Hij laat “elke” heilige groeten, waaronder ook de beide vrouwen die het even niet goed met elkaar konden vinden (Fp 4:2). Los van de geestelijke gezindheid weet hij zich met iedere heilige in Christus Jezus verbonden. Dit past bij deze brief, waarin hij vermaant dat ieder in nederigheid de ander uitnemender moet achten dan zichzelf (Fp 2:3).

Fp 4:22. Er is niet alleen verbondenheid tussen Paulus en de gelovigen in Filippi. Die verbondenheid is er ook tussen de broeders die bij Paulus zijn en de Filippenzen en tussen alle heiligen en de Filippenzen. Veel gelovigen zullen elkaar nooit hebben gezien. De groeten geven uiting aan de verbondenheid met elkaar die er is in Christus.

Het is prachtig om te lezen dat er ook in het huis van de keizer zijn die naar Gods liefdevolle stem hebben geluisterd. Het evangelie heeft ook op die plaats vrucht gedragen. Welke positie deze heiligen in het huis van de keizer hebben bekleed, is niet bekend. Het mag hoe dan ook een aansporing zijn om te bidden voor allen die in hoogheid zijn (1Tm 2:1-4).

Fp 4:23. Paulus eindigt zijn brief met de wens dat “de genade van de Heer Jezus Christus” met hun “geest” zal zijn. Genade is Gods grote kenmerk. Je hebt er alles aan te danken en bent er voortdurend afhankelijk van. Het is de bron van al het goede in je leven. Het is de oorsprong van alles wat je voor de Heer mag doen. Genade wordt hier verbonden aan de volle naam van “de Heer Jezus Christus”.

Hij is je ”Heer”, Hij is ”Jezus” Die op aarde in vernedering was en Hij is ”Christus” Die nu in de heerlijkheid is. Je hebt het allemaal in deze brief voor je gehad. Paulus wenst dat je geest daarvan steeds vervuld zal zijn. Dan zal je leven gericht zijn op dat ene doel: de prijs van de hemelse roeping van God in Christus Jezus.

Lees nog eens Filippenzen 4:15-23.

Verwerking: Noem een aantal dingen van de rijkdom van God in heerlijkheid in Christus Jezus. Prijs Hem ervoor dat Hij naar die rijkdom in jouw behoeften zal voorzien.

Copyright information for DutKingComments