Philemon 23-24

Nederlandse verzen (11-25)

Breng dat mij in rekening

Fm 1:11. Als Paulus over het nut van Onésimus spreekt, wijst hij eerst op het nut dat Filémon van Onésimus zal hebben en dan pas op het nut dat hijzelf van hem had. Hij spreekt over het nut dat Filémon van Onésimus zal hebben als een zekerheid. Het lijkt erop dat Paulus in Onésimus een genadegave tot ontwikkeling ziet komen. In zijn gevangenschap heeft hij daar voordeel van gehad en ervan genoten.

Fm 1:12. De waarde die Onésimus voor Paulus had, is die van zijn hart. Dat is een echte aanbeveling. Als Filémon al een straf in gedachten had voor het onrecht dat hem door Onésimus is aangedaan en de schade die hij heeft geleden, dan kan hij toch niet Paulus in het hart treffen. Dat zou hij namelijk doen als hij Onésimus zou straffen. Paulus bekleedt Onésimus met zijn eigen waarde tegenover Filémon. Hij noemt hem “mijn hart”. In Onésimus komt Paulus als het ware zelf naar Filémon toe. Filémon moet hem aannemen op grond van alles wat Paulus voor Filémon betekent. Hier leer je hoe je het hart van een ander kunt bereiken.

Fm 1:13. Paulus had Onésimus graag bij zich willen houden. Wat had hij een steun aan die jongen, die hem ook zoveel blijdschap gaf. Onésimus diende niet alleen door zijn aanwezigheid, maar ook door zijn werk. Hij was een waardevolle dienaar van Paulus die hem daarom liever bij zich gehouden had. Daar komt nog bij dat Paulus in Onésimus een soort plaatsvervanger van Filémon zag. Als Paulus Onésimus zag, zag hij Filémon. Hij werd daardoor steeds aan Filémon herinnerd. Filémon had zelf geen gelegenheid de apostel in zijn gevangenschap op te zoeken, maar op deze manier zou dat vergoed worden. Dat zou Filémon toch ook voldoening hebben gegeven.

Fm 1:14. Paulus manipuleert niet met woorden om Filémon onder geestelijke druk te zetten. Hij wil met Filémon delen wat er in zijn hart is omgegaan, opdat Filémon des te meer bereid zal zijn Onésimus te vergeven en te ontvangen. Door zo de overwegingen van zijn hart aan Filémon bekend te maken wil hij het hart van Filémon zacht maken. Hij ziet af van zijn eigen nut dat hij had van Onésimus, ter wille van het nut dat Filémon van hem zal hebben. Dat is de ware gezindheid van Christus: afzien van iets om anderen er het voordeel van te geven. Paulus wil liever alleen blijven als anderen voordeel hebben van wat hem zelf voordeel opleverde.

De handelwijze van Paulus is anders dan de wet voorschrijft (Dt 23:15-16). Genade gaat altijd verder dan de wet, want Paulus wil dat het goed komt tussen Filémon en Onésimus. Daarom heeft hij het recht niet willen nemen om Onésimus bij zich te houden. Hij wil dat met Filémon bespreken, hij wil niets afdwingen. Een beslissing afdwingen is niet de goede weg. Filémon had dan wel moeten gehoorzamen, maar zo wil Paulus niet te werk gaan. Hij wil dat het goede bij Filémon “niet als uit dwang, maar vrijwillig zou zijn”.

Als Paulus Onésimus bij zich had gehouden, had hij zich gehouden aan de wet. Hij zou Filémon dat hebben kunnen schrijven. Formeel zou alles in orde zijn. Filémon zou er niets tegenin kunnen brengen. Paulus zou zelfs kunnen schrijven dat Filémon het maar moest opbrengen Onésimus te vergeven, als een soort verplichting, als iets ‘dat toch zo hoort’. Maar liefde is niet af te dwingen. Die kun je alleen stimuleren door die zelf te bewijzen. Dat brengt de ander tot een vrijwilligheid die door de Heer wordt gewaardeerd (2Ko 8:8-9; 2Ko 9:7).

Fm 1:15-16. In deze verzen geeft Paulus nog een argument om Onésimus weer te ontvangen. Onésimus is een broeder geworden. Paulus spreekt zelfs over hem als “een geliefde broeder”. Hij zegt zelfs dat het weglopen van Onésimus tot diens bekering heeft geleid. Dat doet hij echter op een manier die in geen enkel opzicht tekortdoet aan de verantwoordelijkheid van Onésimus.

Je kunt dat zien aan het woord “wellicht”. Dat geeft de voorzichtigheid aan waarmee Paulus de conclusie trekt. Hij spreekt geen absolute zekerheid uit omdat God nog andere doelen zou kunnen hebben. Paulus spreekt over een resultaat dat op zichzelf staat en dat je moet zien als een soeverein handelen van God. Misschien ken jij uit je eigen leven wel situaties waarvan je met schaamte moet zeggen dat je daarin een eigenwillige weg bent gegaan en dat de Heer die toch heeft gebruikt om je bij Hem terug te brengen. Het maakt jouw schuld niet kleiner, maar Zijn genade wel groter.

Paulus spreekt niet over ‘weggelopen’, maar over “gescheiden” zijn. Die scheiding was “voor een tijd”, maar de terugkeer is voor eeuwig. De meester-slaaf verhouding is een tijdelijke. In die verhouding komt Onésimus ook terug, maar er is een nieuwe verhouding bijgekomen, namelijk die van broeder. En aan de verhouding broeder-broeder komt nooit een einde, die is er tot in eeuwigheid. Die verhouding is niet iets waarop een recht bestaat, het is een genade. Onésimus is voor Paulus vooral een geliefde broeder. Voor Filémon is hij zowel slaaf – dat is hij “in [het] vlees” – als nu ook een broeder – dat is hij “in [de] Heer”.

Fm 1:17. Op grond van die nieuwe en eeuwige verhouding, gegrond op genade, vraagt Paulus aan Filémon om Onésimus aan te nemen alsof hijzelf, Paulus, voor hem staat. Hij spreekt Filémon aan als “deelgenoot”. Maar let erop dat hij zich een deelgenoot van Filémon noemt en niet andersom. Door dit zo te zeggen neemt hij de nederigste plaats in en acht hij Filémon uitnemender dan zichzelf.

Dat is de handelwijze van de liefde en de genade. Dit is moeilijk om te leren. Of vind jij het gemakkelijk om een ander de eer te geven van een werk waarin jij toch het grootste aandeel hebt geleverd? Toch is dit de manier om harten te vullen met de gezindheid van de Heer Jezus.

Fm 1:18-19. Paulus heeft die gezindheid. Dat blijkt wel als hij tegen Filémon zegt om de schuld van Onésimus op zijn rekening te zetten. Het lijkt erop dat Onésimus bij zijn vlucht het een en ander heeft meegenomen, of iets heeft gedaan waardoor Onésimus zich de woede van zijn meester op de hals had gehaald. Paulus doet er alles aan om Filémon te kalmeren. Hij kan dat het beste doen door zelf de schuld op zich te nemen. Wat er is ontvreemd, moet worden teruggegeven of terugbetaald. Daarvoor stelt Paulus zich als borg op. Hij neemt de hele verantwoording van de schulden op zich. Hij zal de schuld voldoen.

Zie je hierin niet de gezindheid van de Heer Jezus, Die volmaakt de schuld van de ander, van jou, op Zich nam? Ook het kwaad dat jou misschien is aangedaan, is door Christus gedragen. Hij heeft gezegd: ‘Ik zal het betalen.’ De Heer heeft het met eigen hand geschreven. Het kan zijn dat Filémon, toen hij dit las, daaraan dacht. Zo heeft Paulus de gedachten niet op zichzelf, maar op de Heer Jezus gericht.

Met Hem voor je aandacht zul je het juiste motief voor al je handelen vinden (1Jh 3:16). Alleen door te zien op Christus zul je, als je broeder jou onrecht heeft aangedaan, op de goede wijze reageren. Nooit is iemand een verliezer als hij ter wille van de Heer iets over zijn kant laat gaan.

Dan is er nog iets. Je zou in het geval van Paulus en Filémon ook kunnen spreken van een vereffening van schulden. Filémon is Paulus meer schuldig dan andersom. Filémon staat bij Paulus in de schuld. Ook hij is door Paulus’ bediening tot geloof gekomen waardoor Paulus zijn geestelijke vader is. Behalve dat Onésimus nu zijn broeder is, heeft Onésimus ook dezelfde geestelijke vader als Filémon. Zou dat ook geen effect moeten hebben op zijn houding naar Onésimus?

Fm 1:20. Door “ja broeder” te zeggen spreekt Paulus zich positief uit over wat hij van Filémon verwacht. De liefde hoopt alles (1Ko 13:7). Weer noemt Paulus Filémon ‘broeder’ en weer doet hij dat in verbinding met de verkwikking die Filémon geeft (Fm 1:7). Hij verwacht voordeel van Filémon te hebben. Kijk jij ook in het geloof zo naar je broeders en zusters?

Dit heeft natuurlijk niets te maken met het misbruik dat sommigen van de goedheid van anderen maken. Het voordeel dat Paulus zoekt, ligt in het gedrag van Filémon. De verkwikking van zijn hart zal erin bestaan dat Filémon Onésimus in genade aanneemt zoals hij zelf in genade door God is aangenomen. Paulus zoekt niets voor zichzelf. Alles wat hij zoekt, is in Christus.

Fm 1:21. Paulus heeft zijn brief geschreven in het vertrouwen dat Filémon Onésimus zal aannemen. Hij verwacht zelfs dat Filémon Onésimus de vrijheid zal geven. Hij spreekt daarover in bedekte termen – “meer doen dan ik zeg” –, maar duidelijk genoeg voor wie de taal van de liefde verstaat. Het zou zo maar kunnen zijn dat Filémon Onésimus de ruimte geeft om zijn gave ten dienste van de gemeente te gebruiken. Dat zou betekenen dat Filémon hem niet voor zichzelf en de taken thuis zou houden.

Fm 1:22. Nadat hij zo uitvoerig heeft geschreven om de terugkeer van Onésimus voor te bereiden, voegt hij er nog een enkele regel aan toe met een verzoek voor zichzelf. Hij vraagt of Filémon huisvesting voor hem wil regelen. Dat houdt in dat hij spoedig zal worden vrijgelaten.

Voor die vrijlating rekent hij niet op de goedheid van de keizer, maar op de gebeden van de broeders en zusters. Zijn hele leven ziet hij in verbinding met de Heer en zijn broeders en zusters. Deze vraag om huisvesting, die de spoedige komst van Paulus betekent, zal ook een extra stimulans voor Filémon zijn om aan het verzoek van Paulus ten aanzien van Onésimus te voldoen.

Fm 1:23. Paulus besluit zijn brief met het doen van de groeten van enkele broeders. Onder hen zijn broeders die ook in de brief aan de Kolossenzen worden genoemd. Hij begint met Epafras (Ko 1:7; Ko 4:12). Van Epafras lees je hier iets wat in de brief aan de Kolossenzen niet wordt genoemd. In deze brief, die zo over de gevoelens van een dienaar gaat, vindt Paulus ook een bijzondere troost in Epafras als een lotgenoot. Te weten dat iemand hetzelfde doormaakt als jij, kan bemoedigend zijn en kracht geven om te volharden (vgl. 1Pt 5:9).

Fm 1:24. Dan noemt Paulus vier namen van mensen van wie hij zegt dat zij zijn “medearbeiders” zijn. Markus is de man voor wie het leven in de dienst van de Heer te zwaar was geworden, maar die nu toch weer nuttig is (Hd 13:13; Hd 15:37-38; Ko 4:10). Aristarchus is een reisgenoot van Paulus geweest, met wie hij roerige tijden heeft beleefd (Hd 19:29). Demas hoort er hier nog bij, maar zal afhaken (2Tm 4:10). Hij is het tegenbeeld van Markus. Bemoediging en teleurstelling liggen vaak dicht bij elkaar. Tot slot noemt hij Lukas, de arts. Van diens zorg voor zijn lichaam zal hij zeker dankbaar gebruik hebben gemaakt.

Fm 1:25. Zijn persoonlijke groet is niet alleen tot Filémon gericht, maar tot allen. Het woord “uw” staat in het meervoud. Hij wenst dat de genade van onze Heer Jezus Christus met de geest van allen zal zijn.

Hoe belangrijk is die wens ook nu. Je geest wordt dagelijks aan talloze indrukken blootgesteld. Je denken wordt beïnvloed door alles wat je ziet en hoort. Het is belangrijk je geest zuiver te houden. De genade van de Heer Jezus wil je ertoe brengen jezelf te “reinigen van alle bevlekking van [het] vlees en van [de] geest” (2Ko 7:1). Dan ben je vrij in je geest en kun je de Heer Jezus beter leren kennen. Je bent beter in staat Zijn Woord te begrijpen en Zijn wil te doen. Zijn gezindheid zal dan meer in jou openbaar komen, en is dat niet het hoofdthema van deze brief?

Lees nog eens Filémon 1:11-25.

Verwerking: Hoe kun jij iemands hart in Christus verkwikken?

Copyright information for DutKingComments