Proverbs 24:11

Red hen die ter slachting gaan

God geeft Zijn volk de verantwoordelijkheid om mensen te redden die in levensgevaar zijn (Sp 24:11). Het gaat om mensen “die opgepakt zijn” en meegevoerd worden, een zekere dood tegemoet, zonder enige mogelijkheid zichzelf uit die situatie te bevrijden. De woorden “sterven” en “slachting” geven de ernst van de situatie aan. Deze mensen zijn onschuldige slachtoffers van roversbenden of omstandigheden die zij niet in de hand hebben. Ze staan op het punt gedood, afgeslacht, te worden. “Wankelend”, uitgeput, worden ze in de richting van de dood gedreven. Als er niet heel snel van ongedachte zijde redding daagt, is het met hen gedaan.

De opdracht is duidelijk. We moeten al het mogelijke doen om hen van de dood te redden. Er klinkt een dreigend ‘wee’ als we ons afzijdig houden, als we ‘wegkijken’ en geen hand uitsteken. De Hebreeuwse vroedvrouwen hebben de jongetjes tegen het bevel van de farao in niet in de Nijl gegooid, maar hen gered (Ex 1:13-17). Esther heeft haar leven op het spel gezet om haar volk, dat ten dode gedoemd was, te redden (Es 3:6-13; Es 4:13-16; Es 8:4-6). Zij hebben gered en zich niet afzijdig gehouden. Zelfs de profeet Obadja die aan het hof van Achab diende, heeft profeten van de dood gered door hen te verbergen en van voedsel te voorzien (1Kn 18:4).

De geestelijke toepassing is dat wij de mensen van de wereld vertellen dat zij “opgepakt zijn om te sterven”. Door de zonde zijn zij aan de dood overgeleverd. Hier is geen sprake van onschuldig zijn, maar wel van het ontbreken van enig vermogen om zichzelf te redden. Onze verantwoordelijkheid is om de mensen van de wereld te vertellen dat zij aan het oordeel van God kunnen ontkomen door hun zonden te belijden en te geloven in de Heer Jezus. Als we dat niet doen, klinkt ook voor ons het dreigende ‘wee’. Paulus heeft dat begrepen en gezegd: “Want wee mij, als ik het evangelie niet verkondig” (1Ko 9:16).

Er zal verantwoording van ons worden gevraagd voor al die gevallen waarin wij hebben geweten van de eeuwige dood waarheen mensen onderweg waren en dat wij niet hebben gewezen op de mogelijkheid om eraan te ontkomen (Ez 33:1-33). We kunnen niet aankomen met “zie, wij hebben dat niet geweten” (Sp 24:12). Onwetendheid is geen excuus als we bewust de ogen voor een kwaad hebben gesloten. Het klinkt als het excuus dat Duitsers na de Tweede Wereldoorlog gebruikten ten aanzien van de Holocaust en dat tot een gevleugeld woord is geworden: ‘Wir haben es nicht gewußt’ (‘Wij hebben het niet geweten’).

Met het excuus van onwetendheid kun je soms bij mensen wegkomen, maar niet bij God. Hij toetst voortdurend de harten en merkt zonder Zich te vergissen of daarin de waarheid woont. Hij slaat de ziel gade, Hij ziet hoe het leven geleefd wordt en wat daarbij de drijfveren zijn. Hart en ziel staan onder Zijn doorlopende toezicht, waarbij geen enkel motief Hem ontgaat. Hij weet daarom volmaakt of de bewering het niet te hebben geweten waar is of dat het een leugen is.

Op grond van Zijn alwetendheid zal Hij “een mens vergelden naar zijn werk” (Op 22:12), waarbij het onmogelijk is dat Hij Zich vergist. Vergelden naar zijn werk betekent dat de mens wordt gemeten met de maat waarmee hij heeft gemeten. Wie geen barmhartigheid heeft bewezen, zal geen barmhartigheid ontvangen. Wie de levens van anderen had kunnen redden en het niet heeft gedaan, zal de dood sterven.

Copyright information for DutKingComments