Proverbs 28:5

Gevolgen als Gods gezag niet wordt erkend

Nationale zonden brengen nationale rampen. Als een land geen rekening houdt met God en Zijn Woord, is de oorzaak daarvan dat er geen Godvrezende heerser is. Het gevolg daarvan is dat de heersers elkaar in snel tempo opvolgen, want iedere heerser is alleen op zijn eigen belang uit (Sp 28:2). De periode van de richters met dertien richter en de dagen van het noordelijke koninkrijk van Israël met negen dynastieën zijn voorbeelden van politieke instabiliteit als gevolg van de zonde. Tijdens opstandige, roerige tijden heeft een volk veel machtsovernames en veel mensen die om de macht strijden.

Een volk krijgt de regering die het verdient. We zien dat niet alleen in koninkrijken, maar ook in landen met een zelfgekozen regering. De ene regering volgt de andere op, terwijl de regering die aftreedt het land in een grotere chaos achterlaat dan toen zij aantrad.

Maar als er “mensen met inzicht [en] kennis” in de regering zitten, “zal het [recht] duurzaam zijn”. Het gaat om inzicht en kennis in de wil van God. Als dat er is, zal er goed en ook “duurzaam”, dat is langdurig, geregeerd worden. Duurzaam recht betekent dat zodra zich kwade elementen openbaren die de rechtsorde bedreigen, dat kwade zal worden geoordeeld. Zodra dit wordt nagelaten, begint de cyclus van de vele vorsten die elkaar opvolgen opnieuw met als gevolg instabiliteit in het land. Als de rechtsorde rechtvaardig wordt gehandhaafd, vindt er niet keer op keer een wisseling van regering plaats. Dit komt de stabiliteit van een land zeer ten goede.

Het is wel heel tragisch als “een arme man” machtig wordt, als hij een heerser wordt, en in die positie “de geringen verdrukt” (Sp 28:3). Een arme had op een plaats van gezag die hij krijgt door zijn ervaringen, een verkwikkende regen kunnen worden voor zijn vroegere lotgenoten. Niemand beter dan hij weet immers wat het is om ‘gering’ te zijn. Maar juist dan kan iemand de grootste minachting tonen tegenover hen onder wie hij zich vroeger bevond. Zijn verdrukking van de geringen houdt verraad in.

De tweede versregel laat door een vergelijking het resultaat van het gedrag van de machtig geworden arme man zien. Hij is “een regen die wegvaagt, zodat er geen brood is”. Regen moet tot zegen voor het gewas dienen, zodat de oogst goed wordt en er brood is, maar hij doet hier een verwoestend werk. Er ontstaat honger. Een heerser moet voor een weldadige samenleving zorgen (Ps 72:5-7) en die niet door zware druk wegvagen (2Kr 10:10-19).

Mensen die “de wet verlaten”, zijn het goede zicht, Gods zicht, op de goddelozen kwijt (Sp 28:4). Zij zijn niet langer in staat om onderscheid tussen goed en kwaad te maken. Zij zijn ongehoorzaam aan Gods wet en krijgen daardoor bewondering voor hen die duidelijk God aan de kant hebben geschoven en hun eigen leven bepalen. In een samenleving waar goddelozen worden geprezen, is Gods Woord overboord gegooid. De vrije wil, alles zeggen wat je vindt en alles doen wat je wilt, is het hoogste goed geworden. Wie dat aanhangt, geeft de goddelozen complimenten voor hun goddeloosheid (vgl. Rm 1:32). Een voorbeeld is de seksuele omgang tussen mensen van hetzelfde geslacht.

Wie naar Gods Woord wil leven, zal daartegen de strijd aanbinden. Dat kan betekenen dat openlijk op het kwaad wordt gewezen. Het betekent in elk geval dat er niet wordt meegedaan aan het prijzen van de goddelozen. Dan wordt de strijd aangegaan met de heersende mening. Het gevolg hiervan is tegenstand.

Het “begrijpen van het recht” (Sp 28:5) hangt af van iemands gezindheid, niet van iemands intellect (vgl. Ps 119:100; Jh 7:17). “Boosaardige lieden” zijn mensen die niet op God zijn afgestemd, maar op hun eigen boze aard. Zij zinnen op boosheid. Hun gedachten zijn bedorven. Daarom kunnen ze “het recht”, de wettelijke rechten van personen die door God zijn vastgelegd, niet begrijpen. Ze hebben er geen ‘antenne’ voor, want ze zijn verduisterd in hun verstand. Dit wordt duidelijk in het onrecht dat zij hun naaste aandoen.

Het woord “maar” aan het begin van de tweede versregel luidt de tegenstelling in met wat in de eerste versregel is gesteld. “De HEERE zoeken” betekent Hem naar Zijn wil vragen om die te doen (2Sm 21:1). We zoeken Gods wil als we Zijn Woord onderzoeken. Als we het Woord dichtlaten, zoeken wij Hem niet. De Geest doet ons Gods wil in Gods Woord vinden, begrijpen en uitvoeren. We “begrijpen alles” door de Geest Die in ons woont (1Jh 2:20; 27). Willen we daarvan het volle nut in ons leven ondervinden, dan moeten we geestelijk gezind zijn, want dan kunnen we alle dingen beoordelen (1Ko 2:14-15).

Copyright information for DutKingComments