Proverbs 3:11

Bestraffing door de HEERE

De Sp 3:11-12 vormen het tegenwicht van de Sp 3:9-10. Algemeen is het zo, dat God zegen geeft als wij Hem geven wat Hij van ons vraagt. Maar dat betekent niet dat Hij ons niet vermaant en tuchtigt of bestraft. Het staat niet tegenover elkaar, maar naast elkaar. Het toont de balans van Gods Woord.

We zien dat bij Job. Van Job staat tot drie keer toe dat hij vroom, oprecht en Godvrezend was en dat hij zich van het kwaad afkeerde (Jb 1:1; 8; Jb 2:3). Toch neemt God hem alles af (Jb 1:13-19; Jb 2:4-8). Hoe onbegrijpelijk zoiets ook voor ons kan zijn, toch is het Gods liefde voor Job dat Hij zo met hem handelt. We moeten het hele boek lezen om daar iets van te gaan begrijpen. Dit gedicht van vier regels van de Sp 3:11-12 kan goed dienen als motto voor het boek Job. Sp 3:11 beschrijft het probleem dat daarin aan de orde komt, en Sp 3:12 de oplossing ervan.

De vader spreekt hier weer tot “mijn zoon”, wat aangeeft dat hij spreekt vanuit de innige relatie die hij met hem heeft. Hij wijst hem erop de vermaning “van de HEERE” niet te verwerpen. Het is belangrijk eraan te denken dat de vermaning van Hem komt. Hetzelfde geldt voor de bestraffing. Het is Zijn bestraffing. Het motief voor de vermaning en bestraffing die God geeft, is dat “Hij liefheeft”. Als God tuchtigt, is dat omdat Hij ons liefheeft. Hij ziet wat er bij ons nog ontbreekt in de afhankelijkheid van Hem of waar gevaren dreigen dat we onafhankelijk van Hem worden. Om ons dat bewust te maken tuchtigt Hij ons.

De vraag is hoe wij op Gods tucht reageren. In Sp 3:11 waarschuwt de vader zijn zoon om de vermaning of tucht van de HEERE niet te verwerpen en geen afkeer te hebben van Zijn bestraffing. De reden daarvan staat in Sp 3:12. Daar lezen we dat Zijn vermaning en bestraffing bewijzen van Zijn liefde zijn (vgl. 2Sm 7:14). Zulke uitingen van liefde vinden plaats in de vader-zoon relatie (vgl. Dt 8:5).

‘De vermaning verwerpen’ wil zeggen dat we die minachten, dat we doen alsof het niets voorstelt. Dan buigen we ons niet onder de tucht en mist die het bedoelde effect. ‘Een afkeer hebben van de bestraffing’ wil zeggen dat we die verafschuwen omdat het een ondraaglijke last is en dat we daarom onwillig zijn om tucht te aanvaarden. Dan bezwijken we onder de tucht en ook dan mist die het bedoelde effect. Het zijn twee tegenovergestelde reacties. Allebei geven ze aan dat de bedoeling van de tucht niet wordt begrepen en daarom niet wordt aanvaard.

De Sp 3:11-12 worden in de brief aan de Hebreeën geciteerd (Hb 12:5-11). Dat bewijst dat de spreuken een ruimere toepassing hebben dan alleen voor de zoon van Salomo. In de genoemde brief worden ze aan de gelovige Hebreeën voorgehouden van wie het geloof zwaar op de proef werd gesteld. De schrijver van die brief houdt hun deze verzen voor om hen eraan te herinneren dat verdrukkingen geen toevallige nare omstandigheden zijn, maar dat ze Gods bemoeienissen met hen laten zien. Dat waren ze vergeten en daaraan moesten ze worden herinnerd. Bij ons is dat ook vaak zo. Het is voor ons ook belangrijk dat we juist als we door een moeilijke periode heengaan, eraan herinnerd worden dat God Zich met ons bezighoudt.

De vermaning en tucht komen van een God Die met ons handelt “zoals een vader [doet] met de zoon die hij goedgezind is”. Dit geeft aan welke gezindheid God voor ons heeft. Hij is ons “goedgezind”. Hij heeft niets kwaads voor ons in de zin, maar alleen het goede. De satan heeft alleen kwaad in de zin en zoekt ons verderf (1Pt 5:8). Goddeloze personen haten ons en stoten ons uit (Lk 6:22). Maar God brengt lijden over ons omdat Hij ons liefheeft (Hb 12:6; Op 3:19; vgl. Sp 13:24). Omdat God in liefde tuchtigt, zal tucht of kastijding ons nooit beschadigen, hoewel de pijn wordt gevoeld.

Tucht is het bewijs van zoonschap. Het doel van de tucht van God is dat “wij aan Zijn heiligheid deel zouden krijgen” (Hb 12:10). Tucht gebeurt in liefde, door een Vader Die ons goedgezind is. In “de zoon die hij goedgezind is” zien we bovenal de liefde van de Vader voor Zijn Zoon. Er is wel een groot verschil tussen Christus als dé Zoon en ons als zonen. Wij hebben correctie nodig, Hij had die nooit nodig. Hij was altijd het welgevallen van de Vader. Hij deed altijd wat Hem welbehaaglijk was. Daarom vond de Vader Zijn volle vreugde in het leven dat de Zoon leefde. Het beantwoordde volmaakt aan Zijn wil. Daarom was er bij de Heer Jezus niets te vermanen of te bestraffen (Mt 3:17; 1Pt 2:22; 2Ko 5:21; 1Jh 3:5).

Copyright information for DutKingComments