Proverbs 30:3

De belijdenis van Agur

Als Agur zijn onderwijs begint, spreekt hij niet vanuit de hoogte, vanuit de positie van iemand die meent dat hij alles weet en overal wel een antwoord op heeft. Hij begint ermee van zichzelf te zeggen dat hij onverstandiger is dan wie ook (Sp 30:2). Ook erkent hij dat het hem aan inzicht ontbreekt. In Sp 30:4 zien we dat hij tot deze conclusie komt omdat hij omhoog en om zich heen kijkt en aan God denkt. In het licht van Wie God is en de wegen die Hij gaat, stellen zijn verstand en zijn inzicht helemaal niets voor. In dat licht veronderstelt hij dat anderen meer verstand van zaken hebben dan hij. Dit is het bewijs van waar verstand en inzicht.

Wie zijn eigen onvermogen erkent ten aanzien van Wie God is en wat Hij tot stand brengt, heeft de juiste gezindheid en houding om anderen te onderwijzen. Het betekent niet dat het Agur aan verstandelijke vermogens ontbrak, maar dat hij erkent dat hij met betrekking tot het geestelijk verstaan van het leven en de levensvragen, volledig onwetend is. Alleen God is volmaakt in Zijn kennis en inzicht van het leven en Hij alleen kan daarvan meedelen aan mensen.

De psalmist Asaf komt langs een andere weg tot dezelfde conclusie als Agur: “Hoe onverstandig was ik toen, ik wist niets! Ik was een redeloos dier bij U” (Ps 73:22). Dit is de toestand waarin de hele mensheid zich bevindt. Toch zijn er slechts weinigen die dit beseffen. Het zijn alleen zij die door het geloof met God verbonden zijn en leven vanuit een levende verbinding met Hem, zoals we zien bij Agur en Asaf. Wie in hun besef deelt, voelt het zo intens persoonlijk, dat hij in zijn eigen ogen meer onwetend lijkt dan alle andere mensen.

In het verlengde van Sp 30:2 spreekt hij in Sp 30:3 over “wijsheid” die hij niet heeft geleerd en over “de kennis van heiligen” die hij niet heeft bezeten. Hier zegt hij dat menselijk onderwijs dat hij heeft ontvangen, hem geen wijsheid in de Goddelijke dingen en in God Zelf heeft gegeven. Met “heiligen” worden geen mensen bedoeld, maar God. Agur spreekt net als Salomo in Spreuken 9 in het meervoud over God (Sp 9:10). We kunnen het een ‘majesteitsmeervoud’ voor God noemen.

God is pas in het Nieuwe Testament ten volle als de drie-enige God geopenbaard. Agur en Salomo hebben dat ook niet geweten. Toch kunnen zij er al iets van hebben aangevoeld door de Geest [zie de woorden “Wij” en “Ons” in Gn 1:26]. We zien dat wat Agur betreft ook in de vraag die hij aan het eind van Sp 30:4 stelt naar “Zijn Naam” en “de Naam van Zijn Zoon”.

Wat hij zegt, bewijst de werking van de Geest van God in zijn hart. Daardoor beseft hij wie hij in zichzelf is en wat hij vanuit zichzelf weet. Hij behoorde tot de duisternis waarin het verstand van de mens is verduisterd. Het inzicht in wat het leven is, is voor de mens met een verduisterd verstand niets anders dan rondtasten in de duisternis. Daardoor was het ook niet mogelijk wijsheid te leren of iets op te doen van de kennis van de hoogheilige God.

Wat hij zegt, is dat Gods wijsheid zo enorm groot is, dat hij in vergelijking daarmee niets van de wijsheid heeft geleerd. Hoe dieper iemand indringt in het geheimenis van de wijsheid, dat is in Wie God en Christus zijn, des te meer wordt hij zich ervan bewust hoe weinig hij weet. Het is wijsheid de begrenzingen van het verstand en de wijsheid te kennen. Als gelovigen mogen we de breedte en lengte en hoogte en diepte van de liefde van Christus kennen, terwijl er tegelijk het diepe besef is dat die liefde “de kennis te boven gaat” (Ef 3:18-19).

Copyright information for DutKingComments