Proverbs 30:9

Het gebed van Agur

Na Gods openbaring in de schepping (Sp 30:4) en Zijn Woord (Sp 30:5-6) komt het gebed (Sp 30:7). Woord en gebed gaan altijd samen. Agur heeft zijn absolute vertrouwen in Gods Woord uitgesproken. Nu richt hij zich in gebed tot God. Hij leeft met de God Die hij vertrouwt en bij Wie hij schuilt. Door zijn gebed neemt hij de positie in van iemand die afhankelijk is van God. Hij heeft geen vertrouwen in zichzelf, maar alle vertrouwen in God. In dat vertrouwen bidt hij een kort en krachtig gebed.

Hij heeft “twee dingen” gevraagd. Die zal hij zo noemen, maar eerst vraagt hij of God hem die twee dingen niet wil onthouden voordat hij sterft. “Voordat ik sterf”, wil zeggen zolang ik leef. Door het zo te zeggen laat Agur zien dat hij leeft in het besef dat het leven op aarde eindig is, en ook dat het aankomt op volharding tot het einde. Ook houdt de gedachte aan sterven in dat hij zich bewust is van het feit dat hij verantwoording zal moeten afleggen over de dingen die hij in zijn leven heeft gedaan. Agur wil tot eer van God leven en niet door Hem veroordeeld worden.

Uit wat Agur in de Sp 30:8-9 zegt, blijkt grote zelfkennis. Hij is zich bewust van gevaren om te zondigen. In de eerste plaats erkent hij het gevaar van “valsheid” in zijn hart en “leugentaal” in zijn mond (Sp 30:8a). Hier gaat het over de gezindheid, het innerlijk, de motieven. Het gaat over zonde en leugen waardoor de zonde tot uiting komt, over valsheid in denken en leugen in spreken.

Zijn gebed is dat God dat ver van hem zal houden. Hij heeft in Sp 30:6 aan zijn kinderen of leerlingen Ithiël en Uchal voorgehouden dat ze niets aan Gods Woord moeten toevoegen, opdat ze geen leugenaar zouden blijken te zijn. Nu erkent hij zelf zijn zwakheid en neiging tot zondigen en vraagt God hem niet in verzoeking te leiden, maar hem te bewaren voor de boze en zijn invloeden (Mt 6:13). Wie anderen waarschuwt, moet wel bidden dat hij zelf bewaard blijft voor het kwaad waarvoor hij anderen waarschuwt.

Agur erkent dat alleen Gods genade hem hiervoor kan bewaren. Hij weet dat hij tot valsheid en leugentaal in staat is en dat hij in zichzelf geen kracht heeft zich daartegen te verzetten. Maar bij God is die kracht wel aanwezig. Zo vindt hij rust in God met betrekking tot deze gevaren.

Er zijn ook nog andere gevaren, gevaren die meer in de omstandigheden liggen waardoor de motieven of het karakter gevaar kunnen lopen (Sp 30:8b). Hij wil graag evenwicht in zijn materiële omstandigheden. Hij zoekt geen grote dingen in het leven. Concreet vraagt hij of God hem geen armoede en ook geen rijkdom wil geven. Wat hij graag wil, is dat God hem voorziet van het hem “toegewezen deel [aan] brood”.

Het toegewezen deel is het dagelijks brood, wat dagelijks nodig is. Het komt overeen met wat de Heer Jezus Zijn discipelen heeft leren bidden: “Geef ons vandaag ons toereikend brood” (Mt 6:11). Meer is rijkdom, minder is armoede (vgl. 1Tm 6:8). Het gaat Agur niet om armoede of rijkdom op zich, want God kan rijk en arm maken, maar om wat ermee samenhangt, waar het toe kan brengen. Daarover spreekt hij in Sp 30:9.

Agur verlangt naar de gelukkigste manier van leven. Armoede en rijkdom hebben beide hun gevaren. Hij wil vrij zijn van de zorgen die aan armoede verbonden zijn en hij wil niet kwetsbaar zijn voor verzoekingen die aan rijkdom verbonden zijn. Vrijwaring van beide gevaren ziet hij als de beste manier om God te dienen.

Hij geeft geen voorschrift, alsof dit de enige manier is waarop iemand gelukkig kan zijn en God kan dienen. God kan iemand rijk maken. Dan mag zo iemand God met zijn rijkdom dienen. Als God iemand arm maakt, mag hij in zijn omstandigheden op God vertrouwen. Paulus heeft in zijn leven geleerd met beide omstandigheden om te gaan (Fp 4:12).

In Sp 30:9 zegt hij wat de gevaren van zowel rijkdom als armoede zijn. Als hij in een van beide gevaren terecht zou komen, zou dat hem tot zonde kunnen brengen. Daardoor zou zijn leven geen vrucht meer voortbrengen voor God. Hij lijkt dan op zaad dat tussen de dorens is gezaaid, waarover de Heer Jezus vertelt in de gelijkenis van de zaaier: “Hij nu die tussen de dorens is gezaaid, die is het die het Woord hoort, en de zorg van het leven en het bedrieglijke van de rijkdom verstikken het Woord en het wordt onvruchtbaar” (Mt 13:22). “Het bedrieglijke van de rijkdom” vinden we terug in “verzadigd”, en “de zorg van het leven” vinden we terug in “arm geworden”.

Agur onderkent dat hij gevaar loopt onafhankelijk van God te worden, Hem niet meer nodig te hebben en Hem daardoor te verloochenen als hij te veel heeft (Dt 8:11-14). Hij zou daarmee doen alsof hij een opstandige ongelovige als de farao was, die ook zei: “Wie is de HEERE?” (Ex 5:2). De uitdagende vraag ‘Wie is de HEERE?’ houdt in dat iemand zich niet aan Hem verplicht voelt, zonder Hem kan leven en genoeg heeft aan zichzelf. De wens van Agur om niet te veel te hebben hangt samen met zijn omgang met de HEERE. In zijn denken draait het om God.

Het gevaar dat aan armoede is verbonden, ligt meer in het doen van wat verkeerd is. Armoede houdt de grote verleiding in om oneerlijk te zijn en te stelen. Je zult maar een knagende honger hebben en ergens iets eetbaars zien wat van een ander is. Je kunt jezelf daarbij ook voorhouden dat de ander het kan missen en jij het nodig hebt om te blijven leven. Misschien is het zelfs wel voor je kinderen die honger lijden. Dan lijkt het alleszins gerechtvaardigd. Maar stelen is nooit te rechtvaardigen, hoezeer er in geval van honger soms begrip voor op is te brengen (Sp 6:30-31).

Waarom is Agur bang om te stelen? Omdat hij anders in de gevangenis terechtkomt? Nee, hij is bang om te stelen omdat dan de Naam van God erdoor wordt aangetast. Agur stond bekend als een trouwe, Godvrezende gelovige. Wat voor smaad zou hij op de Naam van God werpen als hij zou stelen. Hij noemt God nadrukkelijk “mijn God”, wat aangeeft dat hij in een persoonlijke en levende relatie met Hem leeft. Daarom kan hij de gedachte niet verdragen dat hij zijn belijdenis van die Naam door een zondige daad zou aantasten. Om die reden vraagt hij God om hem niet in een dergelijke situatie van armoede te brengen. Evenals bij het gevaar van rijkdom zien we dat bij het gevaar van armoede het in zijn denken draait om God.

Agur is het zeldzame toonbeeld van iemand die zijn zwakheid kent en openlijk belijdt. Hij spreekt uit dat hij zichzelf niet vertrouwt. We zijn goed in staat om in algemene termen te praten en te zeggen dat de mens niet te vertrouwen is, maar het is nog iets anders om te zeggen: ‘Ik vertrouw mezelf niet.’ Agur vertrouwde zichzelf niet, maar hij vertrouwde God wel.

We hebben gezien dat Agur zijn eigen onwetendheid erkent (Sp 30:2-3) en dat hij een beroep doet op Gods Woord voor de veiligheid in het leven (Sp 30:5-6). Ook hebben we gezien dat hij bidt dat God hem zal bewaren voor het vallen in verzoeking (Sp 30:7-9). Hij heeft gesproken over zijn onwetendheid, maar zijn beroep op Gods Woord en zijn gebed getuigen van grote wijsheid en kennis. Hierin is hij veel wijzer en heeft hij veel meer kennis dan de mens in het algemeen. Hij onderkent het gevaar van armoede en hij kent de ernstige gevaren van rijkdom, waarop de mens zo gemakkelijk vertrouwt en waardoor hij vergeet dat hij alles aan God te danken heeft.

Dit gebed doet denken aan dat van Jabez (1Kr 4:10), maar dan als een tegenovergesteld gebed. Misschien moeten we toegeven dat we eerder geneigd zijn om het gebed van Jabez te bidden dan dit gebed van Agur.

Copyright information for DutKingComments