Proverbs 5:11

De prijs van ontrouw

Vanaf Sp 5:7 gaat de vader (Salomo) verder met het onderwijs over het gevaar van de vreemde vrouw dat hij van zijn vader (David) heeft gekregen. Dat onderwijs loopt door tot het eind van Spreuken 7, met een onderbreking in Spreuken 6:1-19. De vader spreekt uitvoerig over dit gevaar tot zijn kinderen, dat, zoals gezegd, een gevaar voor elke generatie is. De aangesprokene is mogelijk een getrouwde zoon (Sp 5:15-19), maar het is voor het onderwijs niet noodzakelijk. De gevaren gelden zowel de getrouwde als de ongetrouwde zoon en blijven aanwezig zolang hij leeft.

De vader leidt zijn onderwijs over het gevaar van de vreemde vrouw in met de oproep tot zijn kinderen om naar hem te luisteren en niet af te wijken van de woorden van zijn mond (Sp 5:7). Hij heeft dat ook in de Sp 5:1-2 gedaan. Dat hij het opnieuw doet, is omdat hij wil dat ze hun aandacht bij zijn onderwijs houden en wel zolang zij leven. Afwijken naar een vreemde vrouw is afwijken van het onderwijs van de vader.

Hij begint met de simpele redenering dat de zoon zo ver mogelijk van de plaats van de verleiding vandaan blijft en niet in de nabijheid van de deur van haar huis komt (Sp 5:8). Als hij bij haar in de buurt komt, komt hij onder het gehoor van haar vleiende stem. Hij moet omlopen, zodat hij haar niet hoort en niet ziet. We kunnen en moeten wel bidden “en leid ons niet in verzoeking” (Mt 6:13), maar dat kunnen we alleen in oprechtheid doen als we de verzoeking zelf niet opzoeken.

Vanaf Sp 5:9 volgt de motivatie om zover mogelijk uit haar buurt te blijven. Dat wordt aangegeven door het woord “opdat” in de Sp 5:9-10. Als hij namelijk onder haar invloed komt en zich met haar inlaat, zal hij zijn “waardigheid”, zijn goede naam en eer, verliezen (Sp 5:9). Hij heeft de bloei van zijn leven vergooid en die “aan anderen”, zoals de vreemde vrouw, gegeven om daarvan te ‘genieten’. Zelf is hij elk genot ervan kwijt. Hij zal nooit meer kunnen genieten van zijn eigen vrouw, zijn eigen kinderen, zijn eigen gezin. Hij heeft zichzelf in de grootste ellende gedompeld.

Ook zal hij zich de beste jaren van zijn leven en ook daarna uitleveren aan “een meedogenloze”. De meedogenloze is de vrouw. Zij heeft hem in haar macht en stelt hem harde eisen. Hierbij kunnen we ook denken aan chantage, een niet ongebruikelijk verschijnsel bij huwelijksontrouw.

Wat daarmee samenhangt, is dat anderen zich van zijn kracht meester zullen maken en dat hij alles wat hij met werken verdient, inlevert bij de “onbekende” (Sp 5:10). In de “onbekende” kunnen we ook het best de meedogenloze vrouw van het vorige vers zien, de verleidster, de overspeelster. We zien hier dat verbinding met de vreemde vrouw in financiële problemen brengt. Iemand die in de macht van zo’n ‘onbekende’ is, moet vaak schulden maken om aan haar eisen te voldoen. Dit wordt in Spreuken 6:1-19 uitvoerig toegelicht.

Het eindresultaat is kermen en door uitputting lichamelijk een wrak zijn (Sp 5:11). Dat kan bijvoorbeeld gebeuren door een geslachtsziekte en aids, ziekten die het lichaam slopen. Het lichaam is vroegtijdig vervallen en opgebruikt. Het is duidelijk dat de prijs van ontrouw vanwege “een tijdelijke genieting van de zonde” (Hb 11:25) enorm hoog is. Wie deze ontrouw begaat, laadt een onbetaalbare schuld op zich. Het pad van de dood voert naar verlies van eer, tijd, geld, kracht en gezondheid en naar pijn, spijt en eeuwige kwelling aan het einde van het leven.

Dan komt de gedwongen erkenning, die zich uit in wanhopige wroeging en uitzichtloos zelfverwijt (Sp 5:12). ‘Hoe heb ik zoiets kunnen doen? Hoe heb ik vermaning kunnen haten en heeft mijn hart bestraffing kunnen verwerpen?’ Er is hem duidelijk en streng gezegd dat hij ver van de overspeelster moest blijven, maar hij heeft niet geluisterd en is eigenwillig die weg gegaan. “Haten” wil zeggen er een afkeer van hebben. Hij heeft met afkeer op de vermaning gereageerd.

Innerlijk, in zijn “hart”, heeft hij de “bestraffing” verworpen. Hij heeft zich ertegen verzet in plaats van zich ervoor te buigen en die te aanvaarden. Hij hoorde de vermaning en bestraffing wel, maar wilde er niet aan gehoorzamen. Nu veroordeelt zijn geweten hem, terwijl hij te laat beseft dat hij het onderwijs en de vermaning heeft genegeerd. De hel zal vol zijn van mensen die keer op keer vol wroeging zeggen: ‘Had ik maar …’

Hij moet dan erkennen dat het zijn eigen schuld is, omdat hij niet heeft geluisterd naar “mijn leraren” en “mijn leermeesters” (Sp 5:13). Deze mensen, met wie vooral zijn vader en zijn moeder zullen worden bedoeld – de zoon spreekt twee keer over “mijn” –, hebben hem privéonderwijs gegeven. Ze zijn intensief met hem bezig geweest om hem te leren hoe hij de juiste keuzes kon maken. Daarin hebben ze hem geoefend en hem daaraan gewend. En toch heeft hij hun onderwijs verworpen en is hij ongehoorzaam geweest aan de geboden die zij hem hebben voorgehouden. Hij vond zichzelf wijzer dan zij, hij was wijs in zijn eigen ogen (Sp 3:7). Dit maakt zijn zonde extra groot.

De vader zegt dit allemaal tegen zijn zoon als een indringende oproep om naar zijn waarschuwingen te luisteren. Dan zal hem de volslagen ondergang en de eindeloze wroeging als gevolg van een verkeerde keuze bespaard blijven.

De zonde van overspel voert tot een menigte van andere zonden. De jongeman moet tot zijn schande bekennen dat hij “in bijna alle kwaad” heeft verkeerd (Sp 5:14). Tevens zal hij zich bewust worden dat zijn hoererij niet alleen een persoonlijke zonde is, maar dat ook de hele gemeente door hem is bezoedeld (vgl. 1Ko 5:1-13). In het Oude Testament is voor deze zonde geen plaatsvervangend offer, maar volgt de doodstraf (Lv 20:10; Dt 22:22). In het Nieuwe Testament volgt op het begaan van deze zonde de tucht van de gemeente, wat betekent dat zo iemand als een boze uit het midden van de gemeente wordt weggedaan (1Ko 5:13).

Copyright information for DutKingComments