Psalms 102:12

Nederlandse verzen (13-18)

God ontfermt Zich over Sion

De Messias wendt Zich na de beschrijving van de ellende waarin Hij Zich bevindt en het leed dat Hij draagt tot de “HEERE” (Ps 102:13). Het woord “maar” waarmee dit vers begint, geeft aan dat er een tegenstelling met het voorgaande volgt. De Messias lijdt, maar niet voor altijd omdat Hij weet dat de HEERE voor eeuwig blijft en daarmee Zijn trouw aan wat Hij heeft beloofd. De naam ‘HEERE’, Jahweh, waarmee Hij God aanspreekt, geeft dat al aan. HEERE is immers de naam van God als de God van het verbond. De gedachtenis aan die Naam gaat “van generatie op generatie” (vgl. Ps 100:5; Ps 22:31; Ps 78:3-7).

In Ps 102:13 ligt de nadruk op het feit dat de trouw van de HEERE eeuwig is. Hij is HEERE, de Ik ben, ofwel de eeuwig Zijnde, Hij is gisteren en heden dezelfde, tot in eeuwigheid. Daarom is Zijn goedertierenheid tegenover Zijn volk onveranderlijk. Maar … hoe is dit verenigbaar met de toestand van de psalmist in de Ps 102:1-12?

Het antwoord vinden we in Ps 102:14. Nu zal de HEERE “opstaan” en “Zich ontfermen over Sion”. Hij zal opstaan en gaan handelen, en dat ter wille van de gedachtenis van Zijn Naam. In alle ellende is dit de zekerheid van het geloof in de HEERE. Hij zal ingrijpen ten gunste van Zijn volk en Zijn stad. Hij zal dat doen als Zijn oordelen het door Hem gewenste resultaat hebben.

De HEERE heeft een tijd bepaald om Israël terug te brengen, een tijd om Israël en Sion te herstellen (Dn 9:24). Dat laatste begint met de opdracht om (de muren van) Jeruzalem te herstellen (Dn 9:25; Ne 2:1-6). Als Gods tijd is gekomen, zal Hij Sion genadig zijn. Het volk heeft een totaal oordeel verdiend, maar Hij bewaart een overblijfsel naar de verkiezing van Zijn genade. Op de vastgestelde tijd zal Hij Zijn volk weer aannemen. Het geloof ziet dat vooruit.

God zal een werk doen in Zijn dienaren. Hij zal liefde in hun hart geven voor “haar stenen”, wat aangeeft dat Sion is afgebroken (Ps 102:15). Hij zal hen met medelijden vervullen voor “haar gruis”, wat aangeeft hoezeer Sion in puin ligt. Het woord voor ‘medelijden hebben’ in Ps 102:15 is hetzelfde als ‘genade’ in Ps 102:14. Zoals de HEERE genadig is voor Sion, zo is het overblijfsel dat voor het gruis en de stenen van Sion. We zien een voorvervulling ervan in mensen als Ezra en Nehemia die vol liefde en medelijden voor Sion uit Babel naar Jeruzalem zijn teruggekeerd. In de eindtijd zal dat gebeuren door het gelovig overblijfsel.

Wij mogen onszelf wel afvragen hoe het met onze liefde en medelijden is voor de gemeente van God die ook een puinhoop is. Verlangen wij ernaar om te herbouwen wat in puin ligt? We kunnen dat doen door overal met Gods Woord te helpen waar mensen ernaar verlangen om gemeente te zijn zoals God dat in Zijn Woord heeft bekendgemaakt. Tegen het overblijfsel, maar ook tegen ons, wordt gezegd: “Bid om vrede voor Jeruzalem” (Ps 122:6), dat is de woonplaats van God te midden van Zijn aarde volk. Wij mogen dat bidden voor wat nu Gods woonplaats op aarde is, Gods hemelse volk, Zijn gemeente.

Als Sion is herbouwd, zullen de heidenvolken, die Israël omringen, “de Naam van de HEERE vrezen” (Ps 102:16). De herbouw van Sion is het bewijs dat God niet tegen Zijn volk is, maar ervoor. De heidenvolken hebben tegen Gods volk smadelijk over Hem als een machteloze God gesproken (2Kr 32:9-17; Ne 4:2). Op de door God vastgestelde tijd zullen ze zien dat Hij vóór Zijn volk is en daardoor vol ontzag voor Hem zijn.

De HEERE bouwt Sion, hoewel Hij daarvoor Zijn dienaren gebruikt (Ps 102:17; vgl. Ps 127:1). Als Hij Sion, dat nu nog in puin ligt, heeft herbouwd, zal “Hij in Zijn heerlijkheid” verschijnen. Hij zal in Sion te midden van Zijn volk wonen. Van daaruit zal Zijn heerlijkheid overal op aarde gezien worden.

Hij zal Zijn herstellend werk doen als antwoord op “het gebed van de allerarmsten” en daarmee laten zien dat hij “hun gebed niet heeft veracht” (Ps 102:18). De ‘allerarmsten’ – letterlijk ‘de berooiden’ – zijn zij die al hun waardigheid kwijt zijn en geen enkele dunk van zichzelf hebben. Zij zijn “de armen van geest” (Mt 5:3) en daardoor het tegengestelde van de geest van Laodicéa (Op 3:17). De Heer Jezus is de ware ‘arme van geest’ (vgl. Ps 109:22; 25). Hij heeft nooit Zijn eigen eer gezocht, maar altijd die van Zijn God. Het gelovig overblijfsel vertoont Zijn kenmerken.

Wat is er door de eeuwen heen veel gebeden om het herstel van Sion. Dit geldt bovenal van de Messias. In navolging van Hem geldt dat ook van het gelovig overblijfsel – dat God door de eeuwen heen altijd voor Zichzelf heeft bewaard – in de toekomst (Zf 3:12-13).

Copyright information for DutKingComments