Psalms 25:18

Gebed om bevrijding en bescherming

Het gaat erom dat de ogen van de Godvrezende voortdurend op Hem gericht zijn (Ps 25:15). Het houdt in dat hij alles van Hem verwacht. Als we op de Heer Jezus zien, is dat de zekerheid van bevrijding uit het kwaad dat mensen ons willen aandoen, waarvoor zij een vangnet voor ons hebben gespannen.

David heeft gezegd dat hij voortdurend naar de HEERE kijkt. Nu vraagt hij aan de HEERE of Hij Zich tot hem wendt en hem genadig wil zijn (Ps 25:16). Hij is zich bewust dat hij het niet verdient dat de HEERE naar hem omziet. Daarom doet hij een beroep op Zijn genade, waarbij hij wijst op zijn eenzaamheid en ellende.

Eenzaamheid is een van de ergste dingen die iemand kan overkomen. Het vergroot de ellende waarin iemand zich bevindt enorm als er niemand is die om hem geeft, die enige interesse in hem toont. Ellende – Hebreeuws ani – betekent verslagen van geest en bevend voor Gods Woord (Js 66:2) en is een reden voor God om naar iemand om te zien.

Met “de benauwdheden” van zijn hart (Ps 25:17) lijkt David zijn zonden en de verdrukkingen en vijanden als gevolg van zijn zonden te bedoelen. Hij wordt erdoor overweldigd, want ze “hebben zich wijd uitgestrekt”. Ze hebben als het ware bezit van hem genomen. In Ps 25:15 heeft hij gevraagd om bevrijding van zijn voeten uit het net dat zijn vijanden voor hem hadden gespannen. Hier vraagt hij om bevrijding uit zijn “angsten”. Uiterlijke moeiten kunnen als gevolg hebben dat vroegere zonden ons weer in gedachten komen (vgl. 1Kn 17:17-18).

Met een dringend “zie” bidt David of de HEERE toch “mijn ellende en mijn moeite” (Ps 25:18) wil aanzien. Ook vraagt hij – voor de derde keer in deze psalm (Ps 25:7; 11; 18) – of de HEERE “al mijn zonden” wil wegnemen. David verkeerde daarover in onzekerheid omdat hij niet wist van een volbracht werk op Golgotha. Wij weten dat door genade wel.

Hij is uiterlijk in ellende en moeite en innerlijk wordt hij geplaagd door de gedachten aan al zijn zonden. Het gaat niet om slechts een enkele zonde. Hij ziet dat het er veel zijn. Het lijkt erop dat hij zijn ellende en moeite ziet als een gevolg van zijn zonden. Dat kan ook bij ons het geval zijn. Veel mensen willen wel uit de ellende verlost worden, maar niet met hun zonden breken omdat ze die liefhebben. Dat is bij David niet zo.

Nadat hij in Ps 25:18 met een ‘zie’ Gods aandacht voor zijn ellende, moeite en zonden heeft gevraagd, kan hij met een nieuw “zie” Gods aandacht vragen voor “mijn vijanden” (Ps 25:19). Zijn vijanden “worden talrijk”, dat wil zeggen dat ze in aantal toenemen (kwantiteit), en ze haten hem “met een dodelijke haat” (kwaliteit). Ook nu vraagt hij niet of God hen wil ombrengen, maar of Hij er kennis van wil nemen. Hij laat het aan God over hoe Hij ermee handelt.

In Ps 25:20 vraagt hij om bewaring van zijn ziel, die hij in Ps 25:1 tot God heeft opgeheven, door hem te redden uit zijn uitzichtloze positie. Opnieuw vraagt hij dat God hem niet beschaamd laat worden, zoals hij ook in Ps 25:2 heeft gedaan. Daar spreekt hij uit dat hij op God vertrouwt. Hier spreekt hij uit dat hij tot God de toevlucht genomen heeft. In beide gevallen is al zijn hoop op redding volledig op God gevestigd. Daardoor klinkt in dit gebed om niet beschaamd te worden ook de zekerheid door dat God hem zal verhoren.

David wijst tevens op zijn “oprechtheid en vroomheid” (Ps 25:21). Wij kunnen alleen maar Gods barmhartigheid en goedertierenheid (Ps 25:6) verwachten als we zelf oprecht en vroom zijn. Hij houdt die aan God voor en zegt daarmee dat deze eigenschappen voorwaarden voor God zijn om hem te beschermen. Dit betekent dat hij geen beroep doet op eigen verdiensten. Hij weet dat hij zijn oprechtheid en vroomheid niet aan zichzelf kan toeschrijven. Zijn belijdenis van zijn zonden maakt dat wel duidelijk.

Wat hij hiermee wil zeggen, is dat God hem oprechtheid en vroomheid heeft gegeven, dat hij in overeenstemming daarmee door Zijn genade heeft geleefd en dat God daarom hem zal beschermen. Hij verwacht niets van zijn eigen prestaties, want die heeft hij niet, maar hij “verwacht” God. God is de Enige Die uitkomst kan geven.

De psalm besluit met een gebed voor Israël (Ps 25:22). David heeft voor zichzelf gebeden dat God hem uit zijn ellende verlost. Nu verruimt zijn blik zich. Hij ziet niet meer alleen zijn eigen nood, maar denkt aan de nood waarin het Israël van God zich bevindt. Het is Gods bedoeling dat de nood die Hij over de Zijnen brengt, hen naar Hem de toevlucht doet nemen en dat zij voorbidders voor anderen worden.

Met Ps 25:21 eindigt het alfabet, het acrostichon, van deze psalm. Ps 25:22 is een soort naschrift, waarbij de psalmist nu oog krijgt voor de nood van anderen. Zo zullen ook wij, als wij drinken van het levende water, zelf een waterbron worden voor anderen (Jh 7:37-38).

Copyright information for DutKingComments