Psalms 68:16

Nederlandse verzen (16-19)

Gaven genomen en gegeven

David wijst op “de berg Basan” als “een machtige berg” die “vele toppen” heeft (Ps 68:16). Een berg is een symbool van een koninkrijk (vgl. Dn 2:34-35; 44-45). Bij monde van David stelt God de vraag aan dit koninkrijk waarom hij met afgunst “naar deze berg” kijkt (Ps 68:17). Met “deze berg” bedoelt hij de berg Sion, “[die] God als Zijn woning heeft begeerd”. De berg Sion gaat alle indrukwekkende bergen te boven omdat die is verbonden met de Man naar Gods hart. Zo is het ook met de stad Jeruzalem, die alle indrukwekkende steden van de wereld te boven gaat omdat het de stad van de grote Koning is (Ps 87:1-7).

Zijn voornemen staat vast en Hij zal het uitvoeren zonder dat iemand daar iets tegenin zal brengen: “Ja, de HEERE zal er voor altijd wonen.” God zal te midden van Zijn volk wonen, wat de omliggende ‘bergen’ ook mogen denken of ondernemen. God heeft Zijn keus gemaakt en dat bepaalt alles. Het is wijsheid om daarmee in te stemmen.

Om Zijn voornemen te realiseren staat Hem een ontelbaar aantal “strijdwagens” van “tweemaal tienduizend, ontelbare duizenden” ter beschikking (Ps 68:18). Het zijn “de strijdwagens van God”, waarmee Zijn engelen worden bedoeld (vgl. 2Kn 2:11; 2Kn 6:17; Hb 12:22; Op 5:11). Hij, “de Heere”, Adonai, de soevereine God, is bij Zijn volk. Hij staat aan het hoofd van die talloze strijdwagens. Hij is de Beschermer van Sion. Het is dwaasheid om zich tegen Hem en Zijn voornemen te verzetten.

Hij is “een Sinaï in heiligheid”. Opnieuw, dat wil zeggen na Ps 68:9, wordt het overblijfsel aan de Sinaï herinnerd. De HEERE is Zelf in majesteit en luister met tienduizenden engelen op de Sinaï neergedaald (Ex 19:16-20; Ex 24:16; Dt 33:2). In Ps 68:9 staat het in verband met het uittrekken voor Zijn volk uit; hier staat het in verband met Zijn woonplaats te midden van Zijn volk.

Hier ligt de nadruk erop dat door Zijn neerdalen op de berg Sinaï de berg in een heiligdom is veranderd. Op dezelfde indrukwekkende wijze verschijnt Hij op Sion dat Hij als Zijn woonplaats heeft uitgekozen om bij Zijn volk te wonen. Op de berg Sinaï heeft de HEERE het verbond met Israël gesloten. Nu gaat Hij naar Sion – van Ps 68:9 naar Ps 68:17 – om opnieuw een verbond te sluiten. De taal is de taal van Sinaï, maar profetisch gaat het nu over de toekomst, over het nieuwe verbond (vgl. Jr 31:31-34).

Na deze beschrijving van de verhevenheid en majesteit van God spreekt David niet over Hem, maar tot Hem (Ps 68:19). Hij spreekt Hem direct aan en zegt tegen Hem, Die voor altijd op Sion zal wonen: “U bent opgevaren naar omhoog, U hebt gevangenen weggevoerd.” Daar, “omhoog”, in de hemel, heeft Hij “gaven genomen [om uit te delen] onder de mensen”.

Paulus verklaart de betekenis van dit vers in de brief aan de Efeziërs. Hij past dit vers toe op Christus, Die een volkomen overwinning heeft behaald op de vijand, de duivel en zijn hele machtssysteem. Als resultaat daarvan is Hij door God boven alles en allen verheven. Vanuit die verheven positie deelt Hij gaven uit aan de leden van Zijn lichaam, de gemeente (Ef 4:7-8).

Het gaat om Christus als de Gever. Paulus legt de nadruk op zowel de plaats van waaruit Hij geeft, “de hoge”, als wat Hij heeft gedaan om te kúnnen geven, “de gevangenschap gevangengenomen”. David spreekt in deze overwinningspsalm over “omhoog” en “gevangenen weggevoerd”. Hij heeft er al op gewezen hoe God Zijn vijanden verstrooit en op de vlucht jaagt en dat koningen die opstandig tegen Hem zijn, vergaan voor Zijn aangezicht. Voor Zijn verdrukte volk betekent Gods optreden bevrijding. Daarom vieren ze feest. Dit tafereel ziet vooruit naar het begin van het duizendjarig vrederijk.

Paulus haalt deze psalm aan omdat hij weet dat de overwinning, die in het vrederijk openlijk zal worden gezien, voor het geloof nú al werkelijkheid is. De Heer Jezus is door de dood heen gegaan, opgestaan uit de dood en “opgevaren naar de hoge”. In het woord ‘opgevaren’ zit Goddelijke kracht, de majesteit van de Overwinnaar.

Dat Hij ‘de gevangenschap gevangengenomen’ heeft (Ef 4:8), wil zeggen dat Hij door Zijn dood de duivel de macht heeft afgenomen om mensen gevangen te houden. In Hebreeën 2 staat het zo: “Opdat Hij door de dood teniet zou doen hem die de macht over de dood had, dat is de duivel, en allen zou verlossen die uit vrees voor de dood hun hele leven door aan slavernij onderworpen waren” (Hb 2:14-15). Hij heeft voor allen die Hem toebehoren de macht van de zonde, de dood, de wereld en het vlees overwonnen. David zegt het zo, dat Christus de gevangenen heeft weggevoerd uit de slavernij en bij Zich heeft genomen.

Daar blijft het echter niet bij. Christus heeft de vroegere gevangenen, maar die nu bevrijd zijn, ook gaven gegeven. Eerst heeft God Christus gaven gegeven als beloning voor Zijn overwinning. Die gaven zijn de mensen die door Hem zijn vrijgekocht uit hun gevangenschap (Jh 10:29a; Jh 17:2). Op Zijn beurt geeft Christus gaven aan hen die nu delen in Zijn overwinning.

De gaven komen van Iemand Die heeft overwonnen en nu in de hemel is. Ook wij die in gevangenschap waren, zijn bevrijd. Zo kan de Heer ook aan ons gaven geven. Profetisch betekent het dat Hij in het vrederijk aan Zijn aardse volk, dat zijn allen die Hij uit de gevangenschap van hun zonden en hun overheersers heeft bevrijd, gaven geeft om Hem daarmee te dienen.

Psalm 68 vertelt ons dat Christus gaven heeft ontvangen, maar vertelt niets over het feit dat Hij gaven geeft aan mensen. Dat laatste is een verborgenheid die pas geopenbaard kon worden in het Nieuwe Testament. Dat gebeurt in de brief aan de Efeziërs. Daarin zegt Paulus nog meer over Christus en Zijn overwinning en de bijzondere resultaten daarvan voor hen die tot de gemeente behoren. Dat hoort bij de openbaring van de verborgenheden die in verband staan met de gemeente. Die verborgenheden zijn ons nu bekendgemaakt door de Geest Die van de hemel is gekomen (1Pt 1:12).

Voor David is het genoeg om te zien dat Gods beloften voor Zijn aardse volk op aarde in en door Christus worden vervuld. Dat heeft de Geest hem duidelijk gemaakt. Hij kan deze overwinningspsalm dichten en dit overwinningslied zingen omdat hij God als zijn Koning kent. Die Koning is niemand anders dan Christus.

Het grote doel van wat Christus heeft gedaan en wat Hij aan gaven geeft, is dat Hij bij mensen kan wonen en dat mensen bij Hem kunnen wonen om Hem te dienen (Op 21:3). Christus, de Rechtvaardige, is voor ons, onrechtvaardigen, gestorven “opdat Hij ons tot God zou brengen” (1Pt 3:18).

Wij, en ieder die bij God mag wonen, vallen oorspronkelijk onder de categorie “opstandigen” die in de laatste regel worden genoemd (Ps 68:19). Het woord ‘opstandigen’ worden in de brief aan de Efeziërs niet genoemd, omdat dit woord van toepassing is op het volk Israël (Js 65:2).

God heeft door Zijn liefde en genade onze opstandigheid gebroken en ons vernederd en tot bekering gebracht. Nu onderwerpen we ons met grote dankbaarheid aan Hem Die zo’n grote genade aan ons heeft bewezen. Dat zullen ook zij zeggen die als het nieuwe Israël in het vrederijk zullen wonen in de tegenwoordigheid van Hem Die woont op de berg die Hij Zich heeft begeerd (Ps 68:17).

Copyright information for DutKingComments