Psalms 68:25

Nederlandse verzen (25-28)

De intocht van God

Dit gedeelte is duidelijk profetisch. Het lijkt op het lied van Mozes na de bevrijding van Gods volk van de Egyptenaren (Ex 15:1-21). Hier is het God Die als Koning in de Persoon van de Heer Jezus Zijn eigen troon gaat bestijgen. Christus is de Koning-Priester, de ware Melchizedek. Daarom is Zijn troon ook Zijn heiligdom. Het gaat nu niet om het herstel van de tempeldienst, maar om een intocht die ook een triomftocht is (Ps 68:25). De koning van het noorden en zijn leger zijn verslagen. Deze triomftocht geschiedt ten aanschouwen van “zij”, dat is de wereld.

Als God Zijn vijanden definitief heeft verslagen en vernederd, neemt Hij Zijn intrek in het heiligdom. Vol verrukking, wat we horen in de uitroep “o God”, zegt de psalmdichter dat de toeschouwers bij het omhoogvoeren van de ark naar Jeruzalem de intocht ervan in het heiligdom hebben gezien. De intocht van de ark is de intocht van God, want de ark is Zijn troon. Die God noemt David “mijn God, mijn Koning”, wat aangeeft dat Hij een persoonlijke betrekking met Hem heeft (vgl. Jh 20:28).

Het is een intocht die niet alleen toeschouwers heeft, maar waarbij een menigte in de optocht meeloopt (Ps 68:26; 1Kr 15:14; 25). “De zangers” gaan voorop, daarachter komen “de snarenspelers” en “in het midden de trommelende meisjes”. Het herinnert aan wat Mirjam en al de vrouwen met tamboerijnen doen na de bevrijding uit Egypte en de doortocht door de Rode Zee (Ex 15:20-21).

God wil samenkomen met een volk dat Hem als de almachtige “God” looft (Ps 68:27). Hij is ook “de Heere”, de soevereine Heerser van het heelal. Hij wil dat ze Hem ook als de Heere loven. Zij die daartoe worden opgeroepen, worden genoemd “u die voortkomt uit de bron van Israël”. De bron of de oorsprong van Israël is God Zelf (Js 51:1; vgl. Ps 87:7). Allen die met Hem als de levende Bron in verbinding staan – wat alleen mogelijk is als zij Zijn natuur hebben ontvangen (2Pt 1:4) –, kunnen Hem loven.

Alle twaalf stammen – want inmiddels zijn ook de verloren tien stammen terug in het land (Ps 68:23b) – zullen komen en God loven in de samenkomsten (Ps 68:28). Ze worden vertegenwoordigd door Benjamin en Juda uit het zuiden en Zebulon en Naftali uit het noorden. Benjamin wordt “de kleine” genoemd omdat hij de jongste zoon van Jakob en de kleinste stam van Israël is (1Sm 9:21). Het is wel de stam die heerst, die rooft en buit verdeelt (vgl. Gn 49:27).

“De vorsten van Juda”, de koningsstam, zijn erbij om de ark op te voeren. Zij lopen voorop in “hun gezelschap”, dat is het gezelschap van Juda dat ook meeloopt. Juda is veel groter dan Benjamin, heeft veel aanzienlijke mensen en een groot gezelschap. Toch lijkt Benjamin in deze optocht de leiding te hebben. Zo wordt Benjamin vóór Juda genoemd. Ook staat er van hem dat hij heerst, wat erop kan wijzen dat hij de optocht regelt.

Zebulon en Naftali liggen ver van de tempel verwijderd. Toch zijn het stammen die bekendstaan om hun toewijding aan God in een tijd van verval (Ri 5:18). Over het gebied van deze twee stammen is minachting gebracht. Het staat symbool voor geestelijke duisternis. De eerste komst van de Heer Jezus heeft daar verandering in gebracht (Js 8:23; Js 9:1; Mt 4:12-16). Dit zal bij de tweede komst van de Heer Jezus, Zijn terugkeer naar de aarde, opnieuw gebeuren. Dan wordt Hij niet verworpen, maar aanvaard en zal Hij Zijn rijk van vrede en gerechtigheid oprichten.

Copyright information for DutKingComments