Psalms 69:2

Inleiding

Na de serie Psalmen 61-68, die min of meer chronologisch is, vinden we nu een nieuwe serie: Psalmen 69-72. Deze psalmen geven een terugblik naar de tijd van de grote verdrukking, een samenvatting van het lijden, eerst van Christus en daarna van Zijn volk, dat wil zeggen het gelovig overblijfsel.

Direct na de psalm van de terugkeer van de Heer Jezus naar de hemel (Ps 68:19) volgt de psalm die gaat over de Heer Jezus in Zijn lijden (Psalm 69). De overwinnaar van Psalm 68 blijkt dezelfde Persoon te zijn Die, zo blijkt uit Psalm 69, tweeduizend jaar geleden zwaar heeft geleden.

We zien dit ook in Openbaring 5, waar eerst de Leeuw uit de stam van Juda, de Overwinnaar, wordt voorgesteld, Die vervolgens Dezelfde blijkt te zijn als het Lam Dat daar staat als geslacht (Op 5:5-6). Elke climax is alleen mogelijk vanwege de vernedering van Christus. Alle zegeningen die in de voorgaande psalmen beschreven worden, zijn het gevolg van het lijden van de Messias dat in deze psalm wordt beschreven.

Het lijden van de Messias is voor een deel, namelijk van de kant van de mens, ook het lijden van het gelovig overblijfsel in de eindtijd. In alle psalmen waarin het lijden van het overblijfsel wordt beschreven, horen we de Geest van Christus.

We hebben hier weer duidelijk een Messiaanse psalm over het lijden van de Heer Jezus. Deze psalm wordt verschillende keren aangehaald in het Nieuwe Testament:

Ps 69:5 - Jh 15:25

Ps 69:10 - Jh 2:17; Rm 15:3

Ps 69:22 - Mt 27:34; 48; Mk 15:23; Jh 19:28-29

Ps 69:23 - Rm 11:9

Ps 69:24 - Rm 11:10

Ps 69:26 - Hd 1:20

Deze citaten tonen aan dat het boek Psalmen spreekt over de Heer Jezus (Lk 24:44; Jh 5:39).

We vinden in deze psalm een viertal gebeden en wel in de Ps 69:2; 7; 14-19; 23-30. De psalm eindigt met een lofzang over gebedsverhoring. Ondanks al het lijden eindigt de worsteling van het gebed in een verklaring van Godsvertrouwen (Ps 69:31-37) en wordt het een lofzang van Godsvertrouwen dat beproefd is geweest door het lijden heen.

Opschrift

Het is een psalm “van David”. Dit wordt Romeinen 11 ook gezegd. Daar worden de Ps 69:23-24 van deze psalm aangehaald, waarbij het citaat wordt voorafgegaan door de vermelding “David zegt” (Rm 11:9-10). David is de spreker, maar de woorden zijn van Hem Die veel groter is dan David, dat is Christus. Christus is de Zoon van David en tegelijk zijn Heer (Mt 22:42-45). David heeft in zekere mate dit lijden meegemaakt, maar de bewoordingen die gebruikt zijn, gaan boven de ervaringen van David uit. Als profeet heeft David de ervaringen van de Heer Jezus beschreven (Hd 2:29-31), en in mindere mate ook de ervaringen van het gelovig overblijfsel.

Voor “voor de koorleider” zie bij Psalm 4:1.

Voor “op ‘De lelies’” zie bij Psalm 45:1.

Nederlandse verzen (2-6)

Gebed in nood

De Messias is in diep lijden en roept tot God om Hem te verlossen (Ps 69:2). Hij roept het uit: “Het water is tot aan de ziel gekomen.” Dit betekent dat Hij dreigt te verdrinken. De nood is buitengewoon groot. Hij zakt steeds dieper weg in de modder, want er is geen bodem (Ps 69:3; vgl. Jr 38:6). Hij is in levensgevaar. De modder is verstikkend. Nog even en dan is het over en uit (vgl. Jn 2:3; Ps 40:3). Zo heeft de Heer Jezus de vijandschap van de mensen tegen Zich ervaren. Dit is ook de ervaring van het overblijfsel in de eindtijd. Zij lijden enorm vanwege de vijanden vanbuiten en de antichrist met zijn volgelingen vanbinnen.

Zijn lijden is zo hevig, dat Hij het uitroept dat Hij “in de waterdiepten” is gekomen en dat de vloed ervan Hem overspoelt (vgl. Jn 2:5). Het Hebreeuwse woord voor vloed, shibboleth, kan volgens Joodse geleerden het beste worden vertaald met ‘draaikolk’. Dan is de betekenis van de zin: ‘Een draaikolk sleurt mij weg’ (vgl. Ps 124:3-4). De draaikolk en de modderput komen voor in de wadi’s als het flink geregend heeft in de woestijn.

Christus heeft voortdurend tot God geroepen (vgl. Ps 22:3; Hb 5:7) en is daar moe van geworden (Ps 69:4). Dit is niet zozeer een lichamelijke vermoeidheid, maar zijn keel is schor van het bidden en zijn ogen bezweken van het uitzien naar God. Zijn keel is ontstoken, zodat Hij niet meer kan roepen. Hij heeft geen stem meer. Ook Zijn “ogen zijn bezweken”. Steeds hoopt Hij op God, Hij kijkt smekend naar Hem met in Zijn ogen de roep om hulp.

Zijn vijanden zijn mensen die Hem “zonder reden haten” (Ps 69:5). De Heer Jezus haalt dit woord aan in Zijn onderwijs aan de discipelen over Zijn verwerping (Jh 15:25). De vervulling van dit woord is weer een bewijs dat het in deze psalm in de eerste plaats over Christus gaat. Het maakt ook duidelijk dat Zijn tijdgenoten Hem bewust hebben verworpen.

Er is immers geen enkele aanleiding voor het haten van Hem. Hij is altijd in liefde en genade en goedheid onder hen geweest. Hij heeft woorden van genade gesproken en daden van genade gedaan. Toch hebben zij Hem gehaat. Het bewijst de slechtheid van het hart van de mens en de waarheid van Gods Woord.

Hij heeft altijd het goede voor hen gezocht en gedaan, maar Hij heeft haat ontvangen voor de liefde die Hij heeft gegeven. Het aantal vijanden is “talrijker dan de haren van mijn hoofd”, zo klaagt Hij. De bedoeling van Zijn vijanden is ook duidelijk: zij willen Hem ombrengen. De redenen daarvoor zijn vals, gezocht, verzonnen vanwege eigen voordeel. Hoe verhard is een mens die God, Die Zich in genade en goedheid aan hem openbaart, verwerpt.

Zijn vijanden zijn niet alleen talrijk, ze zijn ook machtig geworden. Zij hebben Hem in hun macht. Dit kan alleen omdat Gods tijd daarvoor is gekomen. Dat doet echter niets af van de gevoelens van het leed waardoor de Messias wordt getroffen. Maar wat Hem het meest aangrijpt, is dat Hij moet teruggeven wat Hij niet heeft geroofd.

Hiermee bedoelt de Heer Jezus de eer die de mens door zijn zonde van God heeft geroofd. Hij moet die eer aan God teruggeven. Dat heeft Hij ook gedaan. Hij heeft God volkomen geëerd op de plaats waar de mens God zo diep heeft onteerd, dat is op aarde (Jh 8:49).

Hij heeft als het ware Schuldoffer God ook meer teruggegeven dan de mens Hem heeft ontroofd (Lv 5:16). Hij heeft op het kruis als het ware Schuldoffer de 20% extra vergoed. Dat gaat verder dan alleen het wegnemen van zonden. Daardoor kan God ook grotere zegeningen aan de mens geven dan deze door de zonde heeft verspeeld.

Hij spreekt er tot God over dat God van Zijn dwaasheid weet en dat Zijn schulden niet voor Hem verborgen zijn (Ps 69:6). Wat de Heer Jezus hier zegt, slaat op het feit dat Hij de zonden op Zich neemt van ieder die in Hem gelooft. Hij vereenzelvigt zich hier met hun zonden. Dat noemt Hij “Mijn dwaasheid”. Hij, Die Zelf de zondeloze en schuldloze is, Die geen zonde heeft gedaan, spreekt hier over “Mijn schulden” die niet voor God verborgen zijn.

Dit is werkelijk plaatsvervanging. Hij doet niet alsof, maar maakt werkelijk de schulden van berouwvolle zondaars tot de Zijne. Daarbij zegt Hij dat ze voor God niet verborgen zijn. Dit betekent dat Hij ze voor God belijdt en daarvoor door God wordt geoordeeld.

Hij heeft niet de zonden van de hele wereld gedragen, Hij heeft niet de schulden van alle mensen beleden. Hij heeft alleen de zonden gedragen van hen die in Hem geloven en alleen de zonden beleden van hen die erkennen dat ze schuldig staan voor God. God kent de zonden van allen voor wie Christus aan het kruis heeft geleden en heeft ze daar in Hem geoordeeld, zodat zij vrij van het oordeel zijn.

Wel is het zo, dat het werk van de Heer Jezus op het kruis groot genoeg is om de behoudenis aan alle mensen aan te bieden. Iedereen mag komen. Niemand zal kunnen zeggen dat het niet voor hem of haar was. Niemand is uitgesloten van het aanbod om door het geloof in Hem gered te worden: “Dit is goed en aangenaam voor God, onze Heiland, Die wil dat alle mensen behouden worden en tot kennis van [de] waarheid komen” (1Tm 2:3-4; vgl. Hd 17:30-31; Mk 16:15).

Copyright information for DutKingComments