Psalms 74:15

God heerst

Na de klacht en de vragen breekt ineens de zekerheid van de overwinning door. Die zekerheid wordt onderbouwd met wat God in het verleden heeft gedaan. Het is nu geen gemeenschappelijke herinnering, zoals bijvoorbeeld in Ps 74:9, maar een persoonlijke herinnering. De gelovige die met Gods volk lijdt, vindt in zijn persoonlijke relatie met God een zekerheid die door de rampzalige toestand van Gods volk niet tenietgedaan kan worden.

Hij belijdt vanuit het diepst van zijn hart: “Toch is God mijn Koning van oudsher” (Ps 74:12). Het is de zekerheid dat God op de troon zit en alles bestuurt en over alles heerst. Er loopt Hem niets uit de hand. Dat geldt voor Zijn volk als geheel evenals voor de afzonderlijke leden ervan. Het laatste aspect staat hier op de voorgrond. Het is niet een algemene belijdenis dat God Koning is, maar Hij is “mijn Koning”.

Dat Hij mijn Koning “van oudsher” is, wil zeggen vanaf het ontstaan van Israël, toen Israël verlost werd uit Egypte (Ps 74:13; vgl. Ex 15:18). Tegelijk wijst het op het eeuwige koningschap van God (Ps 10:16a). Het is het besef dat God altijd de opperheerschappij heeft gehad, maar dat nu door de gelovige ook wordt betrokken op zijn eigen leven.

Daarom is het geen algemene geloofsbelijdenis, maar een uiting van persoonlijk geloof als de gelovige van God zegt dat Hij “heil brengt hier op aarde”. Het is de overtuiging dat niet het kwaad het laatste woord heeft, maar God. Hij zal Zijn volk als geheel en de individuele gelovige de volle zegen van de behoudenis in het vrederijk geven.

Als God heil of behoudenis brengt hier op aarde, wordt Zijn eeuwig koningschap geopenbaard in tijd (“van oudsher”) en plaats (“aarde”). De gedachte is: de God Die destijds verlossing heeft bewerkt, zou Hij niet in staat zijn om nu te verlossen? Hij is immers de God Die in het begin ook de aarde heeft geschapen (Ps 74:16). Hij, de Schepper en de Verlosser, zou Hij nu niet kunnen verlossen? In Openbaring 4 en 5 vinden we diezelfde verbinding tussen de Schepper en de Losser (Op 4:11; Op 5:5-7; 9; vgl. Rm 8:32).

Het geloof van de Godvrezende ziet de overtuigende bewijzen van de macht van God in de geschiedenis van Gods volk. Vele malen heeft God Zijn macht laten zien in de bevrijding van Zijn volk. Dit verlossende, bevrijdende handelen van God in het verleden garandeert dat Hij in staat is dit opnieuw, in hun situatie, te doen. Asaf houdt God als het ware enkele van de bewijzen van de uitoefening van Zijn macht voor. Daarbij legt hij er telkens de nadruk op dat Híj, “Ú”, het heeft gedaan.

Het eerste bewijs is de openbaring van Zijn macht bij het splijten van de Rode Zee (Ps 74:13). Hij zegt tegen God: ‘Dat hebt Ú gedaan.’ Het splijten van de zee, waarbij het water als een muur wordt, kan alleen God doen (Ex 14:21-22; Ex 15:8). Dit is een ongeëvenaard wonder van God en bewijst Zijn heerschappij over de natuur. Wat voor Israël de weg van bevrijding is, is voor “de koppen van de zeemonsters” – dit is een beeld van de Egyptenaren (Ez 32:2) – de weg van verbrijzeling. De Egyptenaren zijn allemaal in de Rode Zee omgekomen (Ex 14:26-28).

Gód heeft “de koppen van de Leviathan verbrijzeld” (Ps 74:14). Het veelkoppige monster is ook een verwijzing naar Egypte, maar dan meer nadrukkelijk naar de macht erachter, dat is de duivel (vgl. Jb 40:20; 25; Ps 104:26; Js 27:1; Js 51:9; Op 13:2b). Asaf brengt de complete vernedering van deze vijand tot uitdrukking door te zeggen dat God “hem tot voedsel gegeven” heeft “aan het volk in de woestijn”. Hij wordt niet begraven – wat mogelijk een verwijzing is naar de dode Egyptenaren aan de oever van de Rode Zee (Ex 14:30) –, maar aan de woestijnbewoners, de wilde dieren, tot voedsel gegeven.

Na het voorbeeld van de verdelging van de vijand volgt het voorbeeld van Gods zorg voor Zijn volk na hun bevrijding (Ps 74:15). Ook daaruit blijkt Zijn almacht. Wie kan een miljoenenvolk in de woestijn van water voorzien? Niemand, behalve God. Wie kan dit volk uit de woestijn in het beloofde land brengen, dwars door een altijd stromende rivier, de Jordaan, heen? Niemand, behalve God. God toont Zijn macht ten gunste van Zijn volk in Zijn gezag over de schepping. Hij geeft Zijn volk water tot verkwikking en droogt wateren op die de voortgang van Zijn volk naar de beloofde zegen lijken te belemmeren (vgl. Zc 10:11).

God heeft gezag over de schepping omdat Hij de Schepper en tevens de Onderhouder ervan is (Hb 1:2-3). “De dag” en “de nacht” (Ps 74:16) herinneren ons aan dag één van de zes scheppingsdagen. Toen heeft God het licht geschapen (Gn 1:3-5). Het herinnert ons ook aan dag vier. Toen heeft God de zon geschapen (Gn 1:14-19).

Asaf – en in hem de Godvrezende in de eindtijd, en ook wij, die ook in een eindtijd leven – belijdt met heel zijn hart dat “de dag” en “ook de nacht” Gods eigendom zijn. In de toepassing ziet ‘de dag’ op voorspoed en ‘de nacht’ op tegenspoed. Beide zijn in Gods hand. In het vrederijk is er geen nacht meer (Op 21:25), want “het licht van de volle maan zijn als het licht van de gloeiende zon” (Js 30:26a).

Heidenen kunnen Gods volk verdrukken en verjagen en Gods heiligdom verwoesten. Dit verandert echter niets aan Gods bestuur over de schepping, aan Zijn oordeel over Zijn vijanden en aan Zijn verlossing van Zijn volk. Hij bepaalt de dag en Hij bepaalt de nacht voor Zijn volk en voor de heidenen (vgl. Js 45:7; Js 60:1-2; Mt 4:16). Zolang God dag en nacht in stand houdt, zal Hij het verbond met Zijn volk niet verbreken (Jr 33:21-22).

Gód heeft “het licht en de zon hun plaats gegeven”. Het licht schijnt in de duisternis. De Heer Jezus is het licht van de wereld (Jh 8:12; Jh 1:4-5). Hij, het licht, maakt openbaar hoe duister de wereld is. Die duisternis is er niet alleen vanwege de afwezigheid van het licht, maar het is een duisternis die vanbinnen in de mens aanwezig is. Daardoor is een mens niet in staat om het licht waar te nemen. God heeft daarom een mens, Johannes de doper, moeten sturen om van het licht te getuigen (Jh 1:6-9).

De Heer Jezus, Die het licht is, maakt ook openbaar Wie God is: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon Die in de schoot van de Vader is, Die heeft [Hem] verklaard” (Jh 1:18). Die openbaring is om hen die Hem hebben aangenomen het recht te geven kinderen van God te worden (Jh 1:12), waardoor zij God met ‘Abba Vader’ mogen aanspreken (Rm 8:15-16; Gl 4:6).

Christus is ook de Zon der gerechtigheid (Ml 4:2). Het vrederijk is een rijk van licht omdat de Heer Jezus er als de Zon der gerechtigheid zal schijnen. Zoals de zon heerschappij heeft over de dag, heeft Hij de heerschappij in het vrederijk.

In Zijn almacht en wijs beleid heeft Gód “alle grenzen van de aarde vastgesteld” (Ps 74:17; vgl. Hd 17:26). God heeft dat gedaan met Israël als uitgangspunt en middelpunt (Dt 32:8). Daarbij verwijst de Godvrezende ook naar Gods verbond met Noach. Dit verbond is gebaseerd op het brandoffer dat Noach op een door de zondvloed gereinigde aarde heeft gebracht (Gn 8:20-22). Het vrederijk is een door oordeel gereinigd rijk. Alle zegen die God in het vrederijk geeft, is gegrond op het offer van Christus voor God.

Copyright information for DutKingComments