Psalms 78:60

Prijsgegeven aan het oordeel

God heeft alle afkerigheid en trouweloosheid van Zijn volk gehoord, dat wil zeggen opgemerkt (Ps 78:59). Het gaat hier over hun woorden, en ook over hun daden en de gezindheid van hun hart. Ze waren maar niet halsoverkop afkerig en ontrouw geworden, maar hadden eerst overlegd wat ze zouden doen. Het waren bewuste, weloverwogen en doordachte acties van afkerigheid en trouweloosheid. God was daarover dan ook terecht “verbolgen” geworden.

Feitelijk herhaalt de geschiedenis zich. De geschiedenis leert ons dat de mens niets van de geschiedenis leert. Ook in de woestijnreis heeft het volk de HEERE zo getergd, dat Hij verbolgen was over dat volk (Ps 78:21). Het is van de kant van het volk een herhaling van zetten, het volgt een bepaald patroon.

Zijn gezindheid tegenover hen veranderde radicaal door hun voortdurende afkerigheid. Er kwam verachting voor hen bij Hem op. Verachting is een emotie die wordt opgeroepen door een handelwijze die walging veroorzaakt. Daar bleef het niet bij. Het voerde tot een handeling die aan die verachting uiting gaf, en dat is verwerping. Wat wordt veracht, wordt verworpen. Het ging niet om een keer een zondige daad begaan, maar om een leven in liederlijkheid. Dit was bij Zijn volk de situatie geworden.

We zien dat in de dagen dat de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, priesters van de HEERE bij de tabernakel in Silo zijn (1Sm 1:3). Hofni en Pinehas vertrapten Gods rechten op de grofste wijze, waardoor het volk het offer van de HEERE verwierp (1Sm 2:12-17; 22). Omdat priesters en volk God verachtten, verachtte God het volk (1Sm 2:30). Bij dat volk kon Hij niet blijven wonen.

De tabernakel stond in die tijd, sinds de dagen van Jozua, in Silo (Jz 18:1; 8; Ri 18:31; Ri 21:12; 19; 1Sm 1:3; 24; 1Sm 2:14; 1Sm 4:3-4). Silo lag in het gebied van de stam Efraïm. Vanwege het schandelijke gedrag van de twee zonen van Eli, “daarom”, verliet God “de tabernakel te Silo” (Ps 78:60). De tabernakel was “de tent [waarin] Hij woonde onder de mensen”. Hiermee leek een einde te zijn gekomen aan Gods voornemen dat Hij met de verlossing had. Dit voornemen was om bij Zijn volk te wonen.

Hij had dat tot dit moment ook gedaan. Door de aanhoudende afkerigheid van het volk kon Hij dat echter niet langer. Wonen betekent rust hebben. ‘Silo’ betekent ‘rust’. Die rust was door het voortdurend zondigen van het volk verdwenen. God was als het ware uit Zijn woonplaats verdreven. Dit was een smartelijk moment voor God, en ook voor het volk, hoewel het volk als geheel de draagwijdte ervan niet zag.

De ark was het zichtbare getuigenis van de tegenwoordigheid en de macht van God. De ark werd ook “de ark van Uw macht” genoemd (Ps 132:8). Toen de zonen van Eli de ark als een mascotte in de strijd tegen de Filistijnen wilden gebruiken, gaf God “Zijn macht over in gevangenschap”, dat wil zeggen dat Hij de ark in de hand van de Filistijnen gaf (Ps 78:61; 1Sm 4:17).

Hij gaf “Zijn luister in de hand van de tegenstander”, wat wil zeggen dat de luister of de eer uit Israël vertrok en in het land van de Filistijnen terechtkwam (1Sm 4:21-22). Dat God ook daar Zijn eer handhaafde en Zijn macht bewees, is hier niet aan de orde. Het gaat om de lessen die het volk uit de geschiedenis van hun trouweloosheid moet leren.

God leverde ook “Zijn volk over aan het zwaard” van de Filistijnen (Ps 78:62; 1Sm 4:2; 10). “Zijn eigendom”, dat is Zijn land en Zijn volk, werd het voorwerp van Zijn verbolgenheid. Er was niets aantrekkelijks meer voor Hem in aanwezig. Zozeer hadden zij met hun daden Hem getergd en oneer aangedaan. Op het land waarop eerst Zijn oog met welgevallen had neergekeken, rustte nu Zijn toorn. We zien dat God alles deed. Hij verliet Zijn tabernakel, Hij gaf Zijn macht en Zijn luister over, Hij leverde Zijn volk over.

De “jongemannen” werden door het vuur van het oordeel gedood (Ps 78:63). Dit gebeurde in de strijd tegen de Filistijnen. Het gevolg was dat “hun jonge vrouwen … niet geprezen” werden. De betekenis is dat de jongeman geen lied voor zijn jonge bruid op hun bruiloft kon zingen. Door de dood van de jongemannen waren er geen bruiloften meer mogelijk. Dit betekende het einde van de natie.

De priesters Hofni en Pinehas zijn door het zwaard van de Filistijnen gevallen (Ps 78:64; 1Sm 4:11). Zij, die de verbinding tussen het volk en God vormden, waren gedood. Hun weduwen hadden niet om hen geweend (vgl. Jb 27:15), zo groot was de schok van de rampen die over het volk waren gekomen. Mogelijk hebben ze om de buitgemaakte ark geweend (1Sm 4:21). In elk geval betekende de dood van de priesters en de verdwijning van de ark een onderbreking van de dienst aan God.

Copyright information for DutKingComments