Psalms 91:11-12

Bescherming van de Messias

In dit gedeelte gaat het in het bijzonder over de Messias. Eerst horen we de Messias tot de HEERE spreken (Ps 91:9a). Daarna spreekt de psalmist tot de Messias (Ps 91:9b-13). Dat blijkt uit het feit, zoals in de inleiding is gezegd, dat de duivel deze verzen heeft aangehaald en toegepast op Christus tijdens de verzoeking in de woestijn. Dit gedeelte gaat wel speciaal over de Messias, maar het geldt ook voor het gelovig overblijfsel van Israël en we kunnen het ook toepassen op onszelf.

Met het woord “want” waarmee Ps 91:9 begint, sluit dit vers aan op het vorige gedeelte en vormt het de overgang naar het volgende gedeelte. Omdat de HEERE Zijn toevlucht is (Ps 91:2), wordt Hij beschermd tegen alle gevaren die in het vorige gedeelte zijn genoemd. Dit nieuwe gedeelte begint er ook mee dat de HEERE Zijn toevlucht is. Het is een herhaling van Ps 91:2, en net als dat vers is het een inleiding op het hierna volgende gedeelte. Omdat de HEERE Zijn toevlucht is, wordt Hij ook beschermd tegen de gevaren die in dit gedeelte worden genoemd. Altijd is de HEERE bij Hem voor bescherming en veiligheid. Dit is voor iedere gelovige het geheim van een leven zonder angst en vrees.

Zoals hierboven al is gezegd, verandert in Ps 91:9b de spreker. De Messias is niet meer aan het woord, maar de psalmist die door de Geest van Christus aan de Messias beloften van God doorgeeft. Het is een herhaling en samenvatting van voorgaande beloften van de Ps 91:3-8. Bij “de Allerhoogste” is niet alleen een schuilplaats voor de Messias (Ps 91:1), maar Hij heeft “de Allerhoogste” Zelf tot Zijn “woning gemaakt”. Hij vindt er niet alleen bescherming, maar een thuis. Het spreekt van volkomen en ongestoorde rust. Dat is de Allerhoogste voor Hem.

Daarom kan de verzekering worden uitgesproken dat “geen onheil” Hem zal overkomen en “geen plaag” Zijn tent zal naderen (Ps 91:10). Zijn “tent” spreekt van Zijn tijdelijke verblijf op aarde. Hij heeft op aarde in een lichaam “gewoond” (Jh 1:14), wat letterlijk betekent ‘getabernakeld’, dat is in een tent gewoond.

Hij is tijdens Zijn leven als Mens op aarde onaantastbaar voor enig onheil en enige plaag omdat Hij volle rust in God heeft. Een voorbeeld zien we in de storm op het meer. Hij kan tijdens de storm rustig slapen (Mk 4:36-38). Hij is niet in de storm, maar in de Allerhoogste als Zijn woning, waar geen storm kan komen, waar volkomen rust is.

De Ps 91:11-12 worden door de duivel in een van zijn verzoekingen van de Heer Jezus aangehaald. Dat is als hij de Heer meeneemt naar de dakrand van de tempel (Mt 4:5-6; Lk 4:9-12). Als de Heer op de dakrand van de tempel staat, zegt de duivel tegen Hem nu maar eens te bewijzen dat Hij de Zoon van God is door Zichzelf van de dakrand naar beneden te werpen.

Ps 91:11 begint met het woord “want”, waarna verteld wordt hoe de Messias voor onheil en plaag wordt bewaard. God zal namelijk Zijn engelen bevel geven om Hem op al Zijn wegen te bewaren. Die wegen zijn de wegen die God wil dat Hij gaat. Op die wegen verzekerd God Hem van Zijn bescherming door middel van Zijn engelen. God geeft hun het bevel om Hem op de handen te dragen, zodat Hij Zijn voet aan geen steen stoot (Ps 91:12).

Het woord ‘stoten’ betekent ‘verbrijzeld worden’ (vgl. Ps 89:24). Het is niet maar je teen ergens tegen stoten en er een blauwe plek aan overhouden, maar struikelen op een gevaarlijke berghelling met als resultaat dat je verbrijzeld wordt door de val. Daarom zien we de toepassing van de duivel van dat vers om van de tinne van de tempel naar beneden te springen. De tinne van de tempel is de hoogste dakrand van de zuilengang die over een diepe afgrond ligt. Daarvan zou de Heer naar beneden moeten springen om daardoor aan de Joden te laten zien dat Hij de beloofde Messias is. Immers, de “Joden begeren tekenen” (1Ko 1:22).

Als Hij werkelijk Gods Zoon is, zo daagt de duivel Hem uit, zal God volgens deze verzen uit Psalm 91 Zijn engelen gebieden om Hem te bewaren. Is Hij niet het voorwerp van de verering van de engelen? De Heer ontkent niet dat deze verzen over Hem gaan. Hij weet ook dat Hij Zijn Vader om engelen kan vragen, zoals Hij bij een andere gelegenheid zegt (Mt 26:53).

Maar de Heer doorziet de ware betekenis van deze verzoeking. Het is in werkelijkheid een verzoeking tot zelfverheffing in de dingen die God heeft gegeven. Er is bij de Heer Jezus echter geen zoeken van Zichzelf. Hij kent het Woord ook en wel volmaakt, want Hij heeft het gegeven. Hij is, zoals deze zelfde psalm zegt, gezeten in de schuilplaats van de Allerhoogste (Ps 91:1). Dat is de plaats die Hij inneemt en daarom is er bij Hem geen enkele gedachte om God te verzoeken. Hij vertrouwt God volledig. Het is voor Hem niet nodig om God te testen of het wel waar is wat Hij heeft gezegd.

Daarbij komt nog dat de duivel zoals altijd ook hier selectief is in zijn citeren van de Bijbel. De duivel kent de Bijbel. Hij citeert uit Psalm 91. We kunnen er echter van op aan dat hij bij een citaat uit de Bijbel altijd verzen verdraait of slechts gedeeltelijk aanhaalt. Hier laat hij opzettelijk de woorden “op al Uw wegen” weg. De duivel spreekt niet over de wegen van de Heer, want Hij gaat Zijn weg in gehoorzaamheid aan God.

De aard van deze verzoeking is om de Heer te doen twijfelen aan de trouw van God. Het is een uittesten of God wel zal doen wat Hij in Zijn Woord heeft gezegd. In het antwoord dat de Heer geeft – dat net als bij de andere verzoekingen uit de Schrift komt (Dt 6:16) –, blijkt Zijn volkomen vertrouwen op God. De Heer weerstaat de verzoeking met het Schriftwoord dat ervoor waarschuwt de Heer, Zijn God niet te verzoeken. Het is een belediging van God als we Hem niet op Zijn Woord vertrouwen, hoe misschien de omstandigheden ook lijken aan te geven dat God niet te vertrouwen zou zijn.

De duivel citeert Ps 91:13 van deze psalm niet. Dat vers gaat namelijk over hem en zijn volkomen en vernederende uitschakeling door de Messias. De duivel of de satan is “de felle leeuw en de adder” en “de jonge leeuw en de slang”. Hij is de brullende leeuw die door geweld indruk wil maken en wil verslinden en hij is de sluwe slang die geraffineerd wil misleiden en wil vermoorden (Jh 8:44; 1Pt 5:8; 2Ko 11:3; 14; Op 12:9).

De leeuw en de adder zijn levensgevaarlijke dieren die toeslaan vanuit hun schuilhoek. Onverwachts vallen ze je aan. De ene zal je verscheuren en de andere zal je vergiftigen. De ene doet het met geweldenarij en de ander met verdorvenheid. Dit zijn de twee kenmerken van deze wereld van oudsher: “Maar de aarde was verdorven voor Gods aangezicht en de aarde was vol met geweld” (Gn 6:11).

De Messias overleeft niet alleen, Hij overwint. Dit geldt ook voor ieder die Hem volgt in Zijn voorbeeld om de duivel te weerstaan. Wie Zijn voorbeeld volgt, ontkomt niet alleen aan het ruwe geweld en het dodelijk gif van de tegenstander, maar bedwingt hem. Het eindresultaat zien we als de Heer Jezus de duivel zonder vorm van proces eerst in de afgrond en daarna in de hel werpt (Op 20:1-3; 10). De volgelingen van de Heer Jezus zijn betrokken in de uitvoering van dit vonnis. God zal “de satan spoedig” onder hun “voeten verpletteren” (Rm 16:20).

Copyright information for DutKingComments