Psalms 91:7

Bescherming in gevaren

In Ps 91:2 horen we een Persoon, namelijk Christus Zelf, Die persoonlijk antwoord geeft op wat de psalmist in Ps 91:1 zegt. In navolging van Hem zal iedere individuele gelovige van het overblijfsel van Israël zo antwoorden. Ook de schrijvers en de lezer van dit commentaar zullen ieder persoonlijk dit antwoord moeten kunnen geven.

Het begint met het uitspreken van een openlijke belijdenis, een hardop uitgesproken verklaring. Het is de uiting van wat in het hart leeft. De gelovige zegt “tegen de HEERE: Mijn toevlucht en mijn burcht, mijn God, op Wie ik vertrouw!” Wie dit met heel zijn hart kan zeggen, zal als het ware automatisch de ervaring van Ps 91:1 opdoen.

Het is persoonlijk, 1e persoon enkelvoud, “mijn” en “ik”. Dit is volmaakt waar bij Christus. Hij is daarin een voorbeeld zowel voor het gelovig overblijfsel van Israël in de toekomst als voor ons. Het onderwijs van geloofsvertrouwen is nooit collectief, het is persoonlijk. We zien het bijvoorbeeld in de gelijkenis van de vijf wijze en de vijf dwaze maagden: je kunt geen olie geven aan een ander (Mt 25:1-11). Zo kun je wat het geloof betreft ook niet steunen op het geloof van een ander.

Drie keer gebruikt hij het woord “mijn”. Dit spreekt van een persoonlijke relatie met “de HEERE”, Jahweh, de God van het verbond met Zijn volk. Hij is, zo zegt hij, “mijn toevlucht en mijn burcht”. Een ‘toevlucht’ is een tijdelijke schuilplaats bij direct gevaar voor de tijd van het gevaar (vgl. 1Sm 22:3-4). Een ‘burcht’ is een schuilplaats vanwege voortdurend gevaar. Het Hebreeuwse woord matsuda verwijst naar een veilige plek tussen de rotsen. Het gaat hier niet om een bepaald bouwwerk dat je kunt verdedigen. Het is een natuurlijke bergvesting (vgl. Ps 71:3). De beide schuilplaatsen versterken elkaar. Ze geven de ondoordringbare bescherming en de onoverwinnelijke kracht tegen de aanval van iedere vijand weer.

Dit is “mijn God, op Wie ik vertrouw”. Wat een rust en veilige geborgenheid spreekt er uit deze belijdenis. We kunnen wel spreken van een openlijke proclamatie van Gods beschermende kracht tegenover alle mogelijke vijanden en beproevingen. Er is geen sterkere bescherming, rust en veiligheid denkbaar dan zich bewust te zijn van een persoonlijke relatie met God in volkomen vertrouwen op Hem. Wat kan iemand die in deze relatie leeft nog in de war of vertwijfeling brengen?

Ook Ps 91:2 is, evenals Ps 91:1, volmaakt waar van de Heer Jezus tijdens Zijn hele leven op aarde. Hij is op aarde gekomen om als Messias door Zijn volk te worden aangenomen. Maar Hij is gehaat en verworpen. Zijn reactie daarop is wat dit vers zegt. Hij zegt als Mens tegen de HEERE, Jahweh, dat Die Zijn toevlucht en Zijn burcht is. Hij zegt tegen God “Mijn God”, Hij leeft in nauwe gemeenschap met Zijn God. Hij kent God als Degene op Wie Hij volkomen kan vertrouwen in alles wat Hij doet.

We horen de Heer Jezus als Messias van Zijn aardse volk tot de HEERE als Zijn God spreken. We horen in navolging van Hem het gelovig overblijfsel tot de HEERE spreken. Wij, die het nieuwtestamentische volk van God zijn, de gemeente, spreken tot de Vader. Dat doen we ook in navolging van de Heer Jezus, want Hij is ook de Zoon van de Vader. Hij heeft ons door Zijn werk op het kruis in die relatie gebracht (Jh 20:17). Wie God als de HEERE voor Zijn aardse volk is, is God als Vader voor Zijn hemelse volk.

Vanaf Ps 91:3 horen we het antwoord op het vertrouwen dat de Messias in Zijn God heeft uitgesproken. Het antwoord is een opsomming van bescherming tegen allerlei vormen van kwaad. De HEERE Zelf – “Híj”, met nadruk – zal Hem “redden van de strik van de vogelvanger” (Ps 91:3). Dit antwoord geldt ook voor de gelovige die deze verklaring heeft uitgesproken. In het bijzonder is dit gedeelte bedoeld ter bemoediging van het overblijfsel van Israël dat tijdens de laatste jaarweek waarover Daniël spreekt (Dn 9:27) een zeer moeilijke periode en zware vervolging zal moeten doormaken.

Dat het speciaal om de Messias gaat, blijkt, zoals al in de inleiding op de psalm is opgemerkt, uit wat er in de Ps 91:11-12 wordt gezegd. Hoe vaak hebben mensen onder influistering van de duivel geprobeerd Hem als een vogel in een strik te vangen (Mt 22:15; Mk 12:13; Lk 20:26). Het is allemaal mislukt omdat Hij op Zijn God heeft vertrouwd.

Dat Hij ten slotte is gevangengenomen en zelfs gedood, heeft niet met een falende bescherming te maken, maar met het plan van God. Dat gaat door, juist door de gevangenneming en het vermoorden van de Messias. Gods bedoelingen met de Zijnen kunnen nooit door welke strik ook ongedaan worden gemaakt. Het is een valstrik, een vangnet waarbij gebruikgemaakt wordt van een lokaas (vgl. Am 3:5). Het is verraderlijk, maar de HEERE geeft uitredding zelfs van deze gevaarlijke valstrik (Ps 124:7-8).

Op dezelfde wijze zal Hij de gelovige redden van mensen die erop uit zijn om hem uit te schakelen (vgl. Ps 38:13). God zorgt ervoor dat het getuigenis aangaande Hem blijft doorgaan door de Zijnen te beschermen. Ook als zij gevangengenomen worden, zijn ze geen prooi van de vijand. Die kan wel de handen boeien, maar niet het Woord van God (2Tm 2:9). God bevrijdt van de strik van de kwade bedoelingen. Mensen kunnen wel het lichaam kwaad doen en zelfs doden, maar niet Gods plan tenietdoen. Tegen wil en dank helpen ze eraan mee dat te vervullen.

God heeft Hem ook gered “van de zeer verderfelijke pest”. De pest – een zeer besmettelijke, levensgevaarlijke ziekte – wordt door God als een oordeel gegeven aan mensen die tegen Hem opstaan. Dit onzichtbare oordeel is tegelijk een oproep van God om tot Hem terug te keren.

Maar God heeft de Messias van de zeer verderfelijke pest gevrijwaard omdat Hij op Hem heeft vertrouwd. Zo is God ook de gelovige altijd nabij als de “zeer verderfelijke”, dodelijke plaag, hem bedreigt. Ook hier geldt dat een mens wel door een zware ziekte geveld kan worden, maar dat dit Gods bedoelingen op geen enkele wijze dwarsboomt.

De Heer Jezus heeft zieken genezen en daarbij die ziekte Zelf op Zich genomen. Hij is niet ziek geweest, maar heeft Zich wel met zieken vereenzelvigd (Mt 25:36a; 40). Daarmee heeft Hij uitvoering gegeven aan Gods plan, want zo heeft Hij een van de profetieën over Hem vervuld (Mt 8:16-17). De bron ervan, de zonde, heeft Hij op het kruis weggenomen door tot zonde te worden gemaakt. De gevolgen van de zonde, waaronder ziekte, neemt Hij soms weg of Hij helpt ons die te dragen.

De beschutting van God van Zijn uitverkoren Messias en ook van Zijn uitverkoren volk wordt vergeleken met een vogel die haar jongen onder haar vlerken beschut voor dreigend gevaar (Ps 91:4). Tot die beschutting neemt de Messias en nemen de Zijnen de toevlucht. Ze gaan onder Zijn beschermende vleugels zitten (vgl. Ru 2:12; Mt 23:37). Zijn bescherming bestaat uit “Zijn trouw”. Hij is trouw aan Zijn verbond. Voor het gelovig overblijfsel, en voor ons, is Zijn trouw gebaseerd op het bloed van het nieuwe verbond. God is trouw op grond van het werk van Christus (vgl. 1Jh 1:9).

Elke aanval van de vijand is bedoeld om de gelovige ertoe te brengen Gods trouw, of betrouwbaarheid, of waarheid in twijfel te trekken. Dat is sinds het paradijs altijd de tactiek van de vijand geweest. Hij is daar bij Eva in geslaagd en zo is de zonde in de wereld gekomen.

Wie echter onder Gods vleugels de toevlucht heeft genomen, zal geen moment twijfelen aan Zijn trouw. Gods zachte vleugels waaronder hij geborgen, veilig en warm zit, hebben tegenover de aanvallen van de vijand de kracht van “een schild en een pantser”. Ze zijn ondoordringbaar voor zijn infiltraties, of ze nu sluw of gewelddadig zijn. Het schild is niet een klein schild, maar een groot schild waarachter je lichaam veilig is. Het pantser is meer een omringende beschutting, een veilig en beveiligd gebied waar je gemeenschappelijk veilig bent. Het is een bolwerk.

De Ps 91:5-6 gaan over diverse dagdelen. Er is sprake van de nacht, de dag, het donker en midden op de dag. Het omvat een etmaal en wil zeggen: altijd. We hoeven geen moment van de dag of de nacht bang te zijn voor het onbekende, voor wat ons te wachten staat, wat ons aan leed en verdriet kan overkomen. In de nacht heb je te maken met onzichtbare gevaren, overdag met zichtbare gevaren (Ps 91:5). De pest is onzichtbaar, terwijl het verderf door zijn verwoestingen zichtbaar is (Ps 91:6).

De nacht maakt alles onherkenbaar en heeft iets beangstigends. Wie in de nacht op weg moet, is bang voor de gevaren die in het donker verborgen liggen. Zij die onder Gods vleugels zijn, krijgen de toezegging dat ze niet zullen vrezen voor wat in de toekomst verborgen ligt. Wie op God vertrouwt, wandelt in het licht, terwijl het in de wereld nacht is.

Niet alleen de nacht herbergt plotseling opduikend leed. In de toepassing kunnen we denken aan laster die achter onze rug over ons wordt verspreid. Er kunnen ook overdag zichtbare dingen gebeuren die ons beschadigen. Zo is daar “de pijl die overdag aan komt vliegen”. Daarbij kunnen we denken een plotselinge confrontatie met iemand die ons van iets beschuldigd waaraan we part noch deel hebben. Daar hoeven zij die bij God schuilen ook niet bang voor te zijn. God is erbij, daarom raken zij niet opgewonden of overstuur. Ze geven het met een gerust hart over aan God. Hij hoort het en zal er op Zijn tijd rechtvaardig mee handelen (1Pt 2:23b).

Dan wordt opnieuw “de pest” genoemd (Ps 91:6; Ps 91:3), nu als een ziekte “die in het donker rondgaat”. Hier gaat dreiging van uit. Hij is er, maar het is onbekend wanneer hij toeslaat. Ook is er de dreiging van “het verderf dat midden op de dag verwoest”. Dit is een openlijke, zichtbare dreiging. Deze twee bedreigingen zullen hen niet bang maken omdat zij op God vertrouwen.

Wat ook vrees kan veroorzaken, is massale sterfte van mensen direct om hen heen (Ps 91:7). Zoals het volgende vers zegt, betreft het goddelozen. Het gaat hier om de tuchtigende hand van God over Israël wanneer de antichrist aan de macht is. Als de goddelozen door God worden gestraft met allerlei plagen, is er de verzekering dat dit onheil niet bij de verzegelde Godvrezenden zal komen. Zij blijven ongedeerd (vgl. Op 7:3). Dat maakt het wonder van Gods bescherming groot.

Alleen hun ogen zullen er deel aan hebben, want die zullen het aanschouwen (Ps 91:8; vgl. Js 66:24). In de plagen die de goddelozen dodelijk treffen, zien zij Gods vergelding aan hen (vgl. Ps 37:34). God vergeldt de goddelozen voor wat ze vanwege hun goddeloze gedrag verdienen. Het kan nu nog zo lijken, dat de goddelozen ongestoord hun gang kunnen gaan en steeds goed wegkomen. Wie op God vertrouwen, weten dat het moment van vergelding komt wanneer God rechtvaardig zal oordelen (vgl. Op 6:10-11).

Copyright information for DutKingComments