Romans 11:32

Hem zij de heerlijkheid!

Rm 11:30. De slotverzen van Romeinen 11 kun je zien als een samenvatting van alles wat Paulus in de voorgaande elf hoofdstukken heeft uiteengezet. Daarin is duidelijk geworden dat wij, die van oorsprong tot de heidenen behoren, niet in God geloofden. Door het evangelie, de blijde boodschap van God, te geloven hebben we barmhartigheid ontvangen.

Rm 11:31. We hebben ook gezien dat het evangelie pas tot de heidenen is gekomen toen de Joden niet reageerden op de vele oproepen van God om hen tot inkeer te brengen. Toen zij zagen dat de genade naar de heidenen uitging, konden ze dat niet verdragen en zijn zij tegenstanders van het evangelie geworden. In het boek Handelingen lees je dat telkens weer. Door zich zo op te stellen komen zij op dezelfde plaats voor God te staan die de heidenen vroeger hadden. Zoals wij, heidenen, vroeger niet geloofden, zo geloven nu de Israëlieten niet.

Rm 11:32. De bedoeling van God hiermee is om aan ons te laten zien dat, zonder uitzondering, iedereen ongelovig is. Als gevolg daarvan gaat nu de barmhartigheid van God naar iedereen, zonder uitzondering, uit. Hij wil graag bewijzen dat Hij barmhartig is. Hij kan dat niet beter doen dan door eerst aan te tonen dat iedereen die barmhartigheid nodig heeft.

Rm 11:33. Dit brengt Paulus tot de lofprijzing van de Rm 11:33-36. Hij bewondert hierin de wijsheid en de kennis van God. De wijsheid van God zien we in de Heer Jezus. Hij wordt in 1 Korinthiërs 1 “wijsheid van Godswege” genoemd (1Ko 1:30). Wie zou ooit op de gedachte gekomen zijn om op deze wijze de problemen op te lossen die door de zonde van de mens waren ontstaan? God heeft een volmaakte kennis van alles wat er is gebeurd en Hij weet ook hoe Hij op een volmaakt rechtvaardige wijze moet handelen. Daarin ligt een diepte van rijkdom opgesloten die voor ons ondoorgrondelijk is.

In Zijn oordelen, dat wil zeggen in de beoordeling van de ontstane situatie, of het volmaakte inzicht dat Hij in de ontstane situatie heeft, is Hij ver boven ons verheven. Voor de mens was alles uitzichtloos. Hij kon geen enkele oplossing aandragen. Het enige wat hij kon doen, was de zonde erger maken. Nu is God aan het werk gegaan. Wie kan Zijn wegen naspeuren, dat wil zeggen: wie kan nagaan langs welke weg Hij aan het werk is gegaan? Dat kan toch niemand? Wij kunnen, nu Hij Zijn werk in Christus heeft volbracht, Hem achteraf daarvoor bewonderen.

Rm 11:34-35. Wie had deze weg ooit kunnen uitdenken dan God alleen? Zou God een raadsman nodig hebben gehad voor dit plan? Wie zou dat dan geweest moeten zijn? Alles wat God heeft aan kennis en middelen, bezit Hij in Zichzelf. Dat hoeft Hij niet bij anderen te halen. Er is geen hogere macht in het hele heelal dan God Zelf. Ook naast God is er niemand die Hem iets zou kunnen geven wat Hij nodig zou hebben en waarvoor Hij die ander iets als vergelding zou moeten geven. God alleen is onafhankelijk.

Rm 11:36. “Uit Hem” komen alle dingen voort. Alles vindt zijn oorsprong in Hem. In Romeinen 4 heb je het al gelezen dat God “de dingen die niet zijn, roept alsof zij zijn” (Rm 4:17b). God heeft de schepping tot stand gebracht vanuit Zichzelf. Alle bronnen zowel van de materie als van de wijsheid en kennis zijn in Hem.

En de dingen komen niet alleen uit Hem voort, Hij heeft ook alle dingen Zelf tot stand gebracht. Na het ‘uit Hem’ staat het “door Hem”. Hij is niet alleen de oorsprong, maar ook de Bewerker ervan. Hij heeft niet alleen het idee gehad, maar Hij heeft het ook Zelf uitgevoerd.

Ten slotte is het ook “tot Hem”. Van al Zijn voornemens en van al Zijn werken is Hij Zelf het grote doel. Alles loopt op Hem uit. God verheerlijkt Zichzelf in alles wat Hij doet. Het verbazingwekkende, het bewonderenswaardige, wat jouw aanbidding eeuwig zal opwekken, is: God heeft jou in Zijn plannen willen opnemen. Jij zult tot in eeuwigheid ertoe mogen dienen om Zijn heerlijkheid te laten uitkomen. Is het niet overweldigend als je eraan denkt wie je vroeger was en wat je lot was, om dan nu te zien dat God jou die plaats gegeven heeft?

Het kan niet anders of je sluit je bij Paulus aan en zegt: “Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid!” Daar is niets meer aan toe te voegen dan: “Amen.” Het doet me denken aan Openbaring 5, waar na de lofprijzing ook dat “amen” volgt, waarna de oudsten neervallen en aanbidden (Op 5:12-14). Geen woorden worden meer gehoord. De harten verliezen zich in een grenzeloze, onuitsprekelijke bewondering voor God en het Lam. Amen.

Lees nog eens Romeinen 11:30-36.

Verwerking: Denk extra na over Rm 11:36.

Copyright information for DutKingComments