Romans 9:6

Gods verkiezing van Israël

Rm 9:6. God wilde Zijn volk Israël zegenen. Die zegen kon alleen dan komen als het volk de Heer Jezus zou aannemen. Er is namelijk geen enkele zegen die God aan wie dan ook geeft los van de Heer Jezus. Als God zegent, is het altijd in verbinding met Hem. Nu heeft het volk van God de Heer Jezus verworpen en stelt God de zegen ook beschikbaar voor de heidenen. Er is nu geen onderscheid meer tussen Joden en heidenen. Is daarmee het Woord van God, dat Hij uitgesproken heeft over Zijn volk Israël, vervallen? Komt daar nu niets meer van terecht? Nee hoor, zegt Paulus, het Woord van God is niet vervallen! Wat God gezegd heeft, zal Hij waarmaken.

Maar je gelooft toch niet dat God Zijn zegeningen geeft aan een volk dat Hem de rug heeft toegekeerd? Dat is wat Paulus bedoelt met het tweede deel van Rm 9:6. Iemand kan zich wel een Israëliet noemen omdat hij door geboorte bij dat volk hoort – net zoals jij en ik ons Nederlander noemen omdat wij uit Nederlandse ouders geboren zijn –, maar dat is niet voldoende. Er moet nog iets bij komen. Het moet ook een zaak van het hart zijn. Voor het merendeel van de Israëlieten was het horen bij dat volk alleen maar iets uiterlijks, de buitenkant, een naam. Dat, zegt Paulus, is niet Israël, ook al is iemand dan als Israëliet geboren.

Rm 9:7-9. In Rm 9:7 wordt in verbinding met de stamvader Abraham hetzelfde gezegd. Niet iedereen die een nakomeling is van Abraham, wordt een kind van Abraham genoemd. Als dat zo was, zou ook Ismaël zo gezien moeten worden en deel aan de zegen moeten hebben. God heeft echter bepaald dat de zegen via Izak loopt. Ismaël is de zoon naar het vlees. Deze zoon werd door Abraham verwekt bij Hagar, de slavin van zijn vrouw Sara. Hij vertrouwde toen niet op God, want God had hem beloofd een zoon te geven die uit Sara geboren zou worden. Uit Sara wordt dan ook op Gods tijd de zoon van de belofte, Izak, geboren. Als het gaat om de zegen die God wil geven, moet er een verbinding met Abraham zijn door Izak, want “de kinderen van de belofte worden als nageslacht gerekend”.

Rm 9:10-12. Toch komt er een nog duidelijker voorbeeld van de verkiezing van God. Bij Abraham was er behalve van een zoon van Sara ook nog sprake van een zoon van een andere vrouw. Dit is bij Izak niet het geval. Izak heeft immers twee zonen gekregen bij dezelfde vrouw, namelijk Rebekka. Terwijl deze twee zonen, Jakob en Ezau, nog in de moederschoot zijn, heeft God al vastgesteld hoe hun verhouding tot elkaar zal zijn: “De oudste zal de jongste dienen.”

Hoe ze zich tegenover elkaar zouden gedragen, daarvan was toen nog helemaal niets bekend. Wanneer God dit voornemen uitspreekt, hebben ze nog niets goeds of kwaads gedaan. Los van hun gedrag, los van hun werken, heeft God Zijn verkiezing van Jakob, de jongste, vastgesteld. Jakob heeft Hij uitverkoren om de zegen te ontvangen. Jakob heeft de voorrang boven Ezau. Zo heeft God het vastgelegd al vóór de geboorte van deze twee jongens.

Rm 9:13. Daarmee is niets ten nadele van Ezau gezegd. Dat is iets wat je goed moet begrijpen. Je zult ongetwijfeld te maken krijgen met mensen die je willen laten geloven dat God ook mensen heeft voorbestemd om voor eeuwig verloren te gaan. In het vervolg van dit hoofdstuk zul je wel ontdekken dat daar echt geen sprake van is. Maar deze mensen voeren als bewijs aan wat hier geschreven staat. Het staat er dan toch maar, zeggen ze: “Jakob heb Ik liefgehad, maar Ezau heb Ik gehaat.”

Jazeker, het staat er. Maar er gaat nog iets aan vooraf: “Zoals geschreven staat.” Waar staat dat dan geschreven? Dit staat geschreven helemaal aan het einde van het Oude Testament, in het boek Maleachi (Ml 1:2b). Dat betekent dat deze uitspraak pas wordt gedaan aan het einde van een lange geschiedenis waarin de nakomelingen van Jakob en Ezau zichzelf hebben kunnen bewijzen.

De echte nakomelingen van Jakob hebben in de loop van de tijd hun zwakheid laten zien, maar ook hun verlangen naar de zegen van God. Zo is dat in het leven van Jakob zelf ook tot uiting gekomen. En daarom zegt God: “Jakob heb Ik liefgehad.” De nakomelingen van Ezau daarentegen hebben in de loop van de tijd laten zien dat ze geen enkel belang stelden in de zegen van God.

In Hebreeën 12 lees je over Ezau als “een ongoddelijke … die voor één gerecht zijn eerstgeboorterecht verkocht” (Hb 12:16-17). Hij werd verworpen omdat er bij hem geen plaats voor berouw was. Deze karaktertrekken vind je in zijn nageslacht terug. En daarom zegt God: “Ezau heb Ik gehaat.”

Wat God in deze verzen wil laten zien, is dat Hij al bij de oorsprong van het volk Israël te werk is gegaan volgens Zijn eigen verkiezing. Zijn zegen stroomt naar bepaalde mensen toe. Niet omdat die mensen dat verdiend zouden hebben, maar omdat Hij hen daartoe heeft uitverkoren. Het komt allemaal voort “uit Hem Die roept”. Het is voor jou belangrijk goed te zien dat God op deze wijze in het verleden heeft gehandeld.

Op dezelfde wijze handelt God ook nu. Als God te werk gaat volgens Zijn eigen verkiezing, hoeft Hij Zich niet te beperken tot Israël, maar kan Hij Zijn verkiezing ook laten gelden voor de heidenen. Jij bent daarvan het levende bewijs. Hoewel je (hoogstwaarschijnlijk) niet tot Zijn aardse volk behoort en je wel zult toegeven dat je het niet verdiende, heeft God jou uitverkoren om je te zegenen.

Er volgt over dit onderwerp nog meer, maar als je dit gedeelte een beetje begrepen hebt, zal het je bewondering voor God wel groter hebben gemaakt.

Lees nog eens Romeinen 9:6-13.

Verwerking: Laat eens op je inwerken dat God jou heeft uitverkoren. Wat is je reactie?

Copyright information for DutKingComments