1 Corinthians 14:2

2Want die een vreemde taal spreekt, spreekt niet den mensen, maar Gode; want niemand verstaat het, doch met den geest spreekt hij verborgenheden.
 een vreemde taal Gr. met een tong; gelijk ook in het volgende.
,
 den mensen, maar Dat is, dat hij hen daarmede zou bekendmaken de gedachten zijns harten, hetwelk het doel is der spraak, waartoe zij gebruikt wordt.
,
 Gode; Dat is, dat het wel verstaan wordt door God, maar niet door de mensen. Hetwelk niet genoeg is.
,
 verstaat het, Gr. hoort het; namelijk met verstand. Zie Gen 11:7 .
,
 met den geest Dat is, met de gave, die de Heilige Geest in hem gewrocht heeft. Of, zijn gemoed.
,
 verborgenheden Dit kan verstaan worden, òf van de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen, Mat 13:11 ; 1Co 4:1 , en 1Co 13:2 , die te treffelijk zijn, dan dat zij zonder vrucht en aandacht in onbekende taal zouden voorgesteld worden; òf dat die in onbekende taal spreekt, niet anders doet dan of hij enige verborgen dingen voorstelde, die niemand verstaan kan.
Copyright information for DutSVVA