1 Corinthians 6

1Durft iemand van ulieden, die een zaak heeft tegen een ander, te recht gaan voor de onrechtvaardigen, en niet voor de heiligen?
 een zaak heeft Dat is, geschil over wereldse dingen. Zie vs.3.
,
 te recht gaan Gr. geoordeeld worden, of zich laten oordelen.
,
 de onrechtvaardigen, Namelijk overheden, die Hij alzo noemt, omdat de overheden alstoen meest heidenen waren en vreemd van het geloof in Christus en de ware gerechtigheid, en voor het merendeel ook verdrukkers der Christenen.
2Weet gij niet, dat de heiligen de wereld oordelen zullen? En indien door u de wereld geoordeeld wordt, zijt gij onwaardig de minste gerechtzaken?
 de heiligen de Dat is, de gelovigen, die hij alzo noemt omdat zij door den Geest van Christus geheiligd en door hun heilige belijdenis en de heilige sacramenten van anderen afgescheiden zijn.
,
 door Gr. in u.
,
  u de wereld Namelijk als bijzitters van Christus den algemenen rechter, wiens vonnis zij ook zullen goedvinden en rechtvaardigen; Mat 19:28 ; Luk 22:30 .
,
 wordt, zijt Dat is, zal worden.
,
 de minste Alzo noemt hij de zaken dezes levens en dezer wereld, omdat zij ten aanzien van de hemelse en geestelijke niets zijn te achten.
3Weet gij niet, dat wij de engelen oordelen zullen? Hoeveel te meer de zaken, die dit leven aangaan?
 de engelen Namelijk die gezondigd hebben en met ketenen der duisternis bewaard worden tot den dag des groten oordeels. Zie Mat 25:41 ; 2Pe 2:4 ; Jud 1:6 .
4 Zo gij dan gerechtzaken hebt, die dit leven aangaan, zet die daarover, die in de Gemeente minst geacht zijn.
 die in de gemeente Namelijk liever dan de onrechtvaardigen of heidenen. Dit zegt de apostel bij vergelijking tegen degenen, die meenden dat niemand in de gemeente kloek genoeg was om hunne geschillen te scheiden; maar de apostel verklaart dit in het vs.5, en beveelt dat zij de kloeksten en verstandigsten van hen in deze zaken tot middelaars zouden nemen. Zie Exo 18:21 .
,
 minst geacht zijn Gr. voor niets geacht zijn; namelijk naar het oordeel van sommigen onder ulieden.
5Ik zeg u dit tot schaamte. Is er dan alzo onder u geen, die wijs is, ook niet een, die zou kunnen oordelen tussen zijn broeders?
 tussen zijn Gr. zijnen broeder; dat is, tussen den enen gelovige en den anderen, gelijk vs.6 verklaart.
6Maar de ene broeder gaat met den anderen broeder te recht, en dat voor ongelovigen.
 gaat met den De apostel verbiedt hier dan niet ganselijk dat men voor overheden zou rechten, maar alleen voor ongelovigen met ergernis en aanstoot; gelijk hij ook niet verbiedt, wanneer iemand van anderen verdrukt wordt, of voor het recht geroepen, dat hij zichzelven door de hulp der ongelovige overheden zou mogen beschermen. Want hij zelf heeft in zulke gevallen ook op ongelovige overheden zich beroepen en hunne hulp gebruikt, niet alleen tegen heidenen, maar ook tegen de Joden. Zie Act 22:25 , en Act 23:17 , en Act 25:10 .
7 Zo is er dan nu ganselijk gebrek onder u, dat gij met elkander rechtzaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever ongelijk? Waarom lijdt gij niet liever schade?
 gebrek onder u, Gr. Hettema. Hetwelk hier betekent een gebrek van liefde of kloekmoedigheid, waardoor de kwade genegenheden worden overwonnen.
8Maar gijlieden doet ongelijk, en doet schade, en dat den broederen.
 gijlieden doet Dat is, sommigen onder u.
9Of weet gij niet, dat de onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet zullen beërven?
 onrechtvaardigen Dat is, die andere ongelijk of onrecht aandoen.
,
 het koninkrijk Dat is, die eeuwige heerlijkheid in den hemel, die hier een erve genaamd wordt, omdat zij wordt gegeven niet uit verdienste, maar dengenen alleen, die God uit genade tot Zijne kinderen heeft aangenomen.
10Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven.
 Dwaalt niet; Of, bedriegt uzelven niet.
,
 zullen het koninkrijk Namelijk tenzij dat zij zich bekeren en aflaten van zodanigen meer te zijn, Mat 21:31-32 , gelijk vs.11 medebrengt.
11En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in den Naam van den Heere Jezus, en door den Geest onzes Gods;
 sommigen; maar Namelijk de een in het een en de ander in het ander. Want hoewel in alle heidenen niet al deze zonden altijd openbaar zijn geweest, nochtans is de wortel van allen in hen, en de een of de ander breekt bij gelegenheden altijd uit; en allen waren zij afgodendienaars. Zie Rom 1:29 ; Eph 2:1-3 , en Eph 4:17-18 .
,
 gij zijt afgewassen, Dat is, van de heersende macht van zulke zonden gezuiverd; namelijk door uwe heiligmaking; bestaande in de vergeving der zonden en toerekening der gerechtigheid van Christus, waarvan de doop een teken en zegel is. Zie Mar 1:4 ; Act 22:16 ; Rom 6:4 ; Eph 5:26 ; Tit 3:5 ; 1Pe 3:21 .
,
 in den naam Dat is, om Jezus Christus' en Zijner verdiensten wil. Want het bloed van Jezus Christus reinigt ons van alle onze zonden; 1Jo 1:7 ; Rev 1:5 .
12Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar ik zal onder de macht van geen mij laten brengen.
 Alle dingen zijn Namelijk die middelmatig zijn en in Gods Woord niet verboden, van welker gebruik hij hier kortelijk spreekt, en hierna breder zal spreken hfdst. 7, 8, 9, 10, 11, en zal die van andere onderscheiden.
,
 onder de macht Dat is dat ik mij door enig menselijk gebod zou laten verbinden, om hetgeen de Heere mij vrijgelaten heeft, niet te gebruiken, wanneer ik zonder aanstoot van andere zulks doen kan. Zie Rom 14:14 ; 1Co 7:23 , en 1Co 10:23 . Of, ik zal mij van geen ding laten overheersen, namelijk alzo dat ik mij de middelmatige dingen zou dienstbaar maken, om die niet te gebruiken tot stichting mijns naasten.
13De spijzen zijn voor de buik, en de buik is voor de spijzen; maar God zal beide dezen en die te niet doen. Doch het lichaam is niet voor de hoererij, maar voor den Heere en de Heere voor het lichaam.
 dezen en die teniet Namelijk buik; niet ten aanzien van zijn wezen, dat een deel van het lichaam des mensen is, dat geheel zal opstaan; maar ten aanzien van zijn gebruik in dit tijdelijke en natuurlijke leven, hetwelk dan niet meer nodig zal zijn. Zie Mat 22:30 ; 1Co 15:44 ; Rev 7:16-17 .
,
 voor de hoererij, Namelijk die de heidenen voor een middelmatige zaak hielden, en die zelf te Corinthe, waar voor deze zonde een openbare tempel was opgericht, zeer algemeen was. Daarom handelt de apostel daarvan eerst en bijzonder, eer hij tot andere zaken komt, die zij ook voor middelmatig hielden, en in welke zij zichzelven onnodige strikken legden of zwaarlijk bezondigden.
,
 voor den Heere, Dat is, om hetzelve tot den dienst des Heeren Jezus Christus te gebruiken.
,
 de Heere voor het lichaam Dat is, de Heere is ook een Heere des lichaams, dewijl Hij Zichzelven niet alleen tot verlossing der ziel, maar ook des lichaams overgegeven heeft, vs.20.
14En God heeft ook den Heere opgewekt, en zal ons opwekken door Zijn kracht.
 ons opwekken door Dat is, onze lichamen tot heerlijkheid; Rom 8:11 ; Phi 3:21 .
15Weet gij niet, dat uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan de leden van Christus nemen, en maken ze leden ener hoer? Dat zij verre.
 uwe lichamen Dat is, ook uwe lichamen. Want dewijl de ware gelovigen in het geheel met Christus als met hun hoofd verenigd zijn, 1Co 12:12 , 1Co 12:27 , zo zijn ook hunne lichamen een deel van Zijn geestelijk lichaam.
16Of weet gij niet, dat die de hoer aanhangt, een lichaam met haar is? Want die twee, zegt Hij, zullen tot een vlees wezen.
 die twee, zegt hij Deze plaats, genomen uit Gen 2:24 , wordt eigenlijk van den band des huwelijks gezegd; doch Paulus past dit ook op de hoererij, omdat zulke oneerlijke liefde en vleselijke vereniging deze personen aan elkander oneerlijk en onwettelijk verbindt, gelijk het huwelijk hen wettelijk en eerlijk verbindt.
17Maar die den Heere aanhangt, is een geest met Hem.
 die den Heere Namelijk door het ware geloof en oprechte liefde.
,
  een geest met Hem. Dat is geestelijk; of door Zijnen Geest met Hem verenigd; 1Co 12:13 .
18Vliedt de hoererij. Alle zonde, die de mens doet, is buiten het lichaam, maar die hoererij bedrijft, zondigt tegen zijn eigen lichaam.
 Alle zonde, die Namelijk die in de uitwendige daad van de mensen geschiedt.
,
 is buiten het Dat is, misbruikt iets, of doet leed aan iets, dat buiten den mens zelf is.
,
 die zondigt Dit moet verstaan worden bij vergelijking, namelijk meer dan enige andere zonde. Want hoewel een dronkaard en brasser zijn lichaam ook misbruikt, zo geschiedt het nochtans door iets dat geen deel aan zijn lichaam is, als spijs en drank, en doet ook zijn lichaam veel schade en schande aan, maar niet zo zwaar als de hoererij.
,
 tegen zijn eigen Of, in.
19Of weet gij niet, dat ulieder lichaam een tempel is van den Heiligen Geest, Die in u is, Dien gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt?
 een tempel is des Die derhalve zuiver en rein moet gehouden worden, en waarin God wil gediend zijn; hetwelk de apostel van den gehelen mens ook betuigt; 2Co 6:16 .
,
 dien gij van God Namelijk om u van uwe aanneming tot kinderen te verzekeren; Rom 8:11 , Rom 8:15 ; 2Co 1:22 .
,
 uws zelfs niet zijt? Namelijk om uw eigen wil te doen, maar den wil desgenen wien gij toebehoort.
20Want gij zijt duur gekocht: zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, welke Godes zijn.
 duur gekocht; Gr. door spijs; namelijk door het dierbaar bloed van Jezus Christus; 1Pe 1:18-19 ; Rev 5:9 .
,
 in uw lichaam Dat is, met lichaam en met ziel, die door den Heiligen Geest is vernieuwd.
,
 welke Godes zijn Namelijk niet alleen door het recht der schepping, maar ook door het recht der verlossing.
Copyright information for DutSVVA