1 Kings 16

1Toen geschiedde het woord des Heeren tot Jehu, den zoon van Hanani, tegen Baësa, zeggende:
 Jehu, Van deze profeet leest men ook 2Ch 19:2, en 2Ch 20:34, en is te onderscheiden van Jehu, die koning van Israël geweest is, onder, 1Ki 19:16, en van anderen, die deze naam mede gehad hebben, 1Ch 2:38, en 1Ch 12:3.
,
 Hanáni, Die mede te onderscheiden is van anderen, die denzelfden naam gehad hebben, 1Ch 25:4; Ezr 10:20.
2Daarom, dat Ik u uit het stof verheven, en u tot een voorganger over Mijn volk Israël gesteld heb, en gij gewandeld hebt in den weg van Jerobeam, en Mijn volk Israël hebt doen zondigen, Mij tot toorn verwekkende door hun zonden;
 uit het stof Dat is, uit een zeer lagen en geringen staat. Vergelijk 1Sa 2:8; Psa 113:7. Het woordje stof is dikwijls genomen voor laagheid, verachting, onvermogen, droefheid, nietigheid, Job 16:15; Psa 7:6, en Psa 119:25; Isa 26:5; Lam 3:16.
,
 gewandeld hebt Zie boven, 1Ki 15:26.
,
 doen zondigen, Zie boven, 1Ki 14:16.
3Zie, zo zal Ik de nakomelingen van Baësa, en de nakomelingen van zijn huis wegdoen; en Ik zal uw huis maken, gelijk het huis van Jerobeam, den zoon van Nebat.
 zo zal Ik Anders, zo zal Ik doen branden achter Baesa en achter zijn huis.
,
 huis wegdoen; Dat is, geslacht; alzo in het volgende. Zie boven, 1Ki 14:10.
4Die van Baësa in de stad sterft, zullen de honden eten, en die van hem in het veld sterft, zullen de vogelen des hemels eten.
 Die van Báësa Zie boven, 1Ki 14:11.
5Het overige nu der geschiedenissen van Baësa, en wat hij gedaan heeft, en zijn macht, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël? 6En Baësa ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven te Thirza; en zijn zoon Ela regeerde in zijn plaats.
 Thirza; Zie van deze stad boven, 1Ki 14:17.
7Alzo geschiedde ook het woord des Heeren, door den dienst van den profeet Jehu, den zoon van Hanani, tegen Baësa en tegen zijn huis; en dat om al het kwaad, dat hij gedaan had in de ogen des Heeren, Hem tot toorn verwekkende door het werk zijner handen, omdat hij was gelijk het huis van Jerobeam, en omdat hij hetzelve verslagen had.
 Alzo geschiedde De zin is: Gelijk tevoren het woord des Heeren geschied was door den profeet Ahia tegen Jerobeam, boven, 1Ki 14:7 dat ook alzo hetzelfde geschied is door den profeet Jehu tegen Baesa en dat beide voorzeggingen elk op haar tijd vervuld zijn.
,
 den dienst Hebreeuws, door de hand; alzo onder, vs.1. Zie Lev 8:36.
,
 in de ogen Alzo onder, vs.19, 25, 30. Zie Gen 38:7, en boven, 1Ki 11:6.
,
 het werk Hetwelk meest tweeërlei was:I. afgoderij, in welke hij Jerobeam was gelijk geweest;II. moorddadigheid en tirannie tegen diens huis bedreven, gelijk de volgende woorden van vs.7 uitwijzen. Vergelijk Hos 1:4.
,
 hetzelve Te weten, het huis van Jerobeam.
8In het zes en twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Ela, de zoon van Baësa, koning over Israël, te Thirza, en regeerde twee jaren.
 twee jaren Versta, niet ten volle twee jaren; maar, tot in het tweede jaar. Want in het zes en twintigste jaar des konings Aza is hij koning geworden, gelijk in vs.8 gezegd is, en in het zeven en twintigste is hij omgebracht, onder, vs.10. Het is de gewoonste der Heilige Schrift, een effen getal te gebruiken voor een oneffen, en een volkomen voor een onvolkomen. Zie Gen 15:13; idem boven, 1Ki 7:15, en 1Ki 15:25, 1Ki 15:33, en vs.10, enz.
9En Zimri, zijn knecht, overste van de helft der wagenen, maakte een verbintenis tegen hem, als hij te Thirza was, zich dronken drinkende in het huis van Arza, den hofmeester te Thirza;
 hofmeester Hebreeuws, die over het huis was; te weten, des konings. Versta daardoor, het gehele hofgezin. Die nu daarover gesteld is, wordt bij ons hofmeester genoemd. Vergelijk boven, 1Ki 4:6, en de aantekeningen daarop.
10Zo kwam Zimri in, en sloeg hem, en doodde hem, in het zeven en twintigste jaar van Asa, den koning van Juda; en hij werd koning in zijn plaats.
 zeven en twintigste jaar Zie boven, vs.8.
,
 werd koning Te weten, den tijd van zeven dagen. Zie onder, vs.15.
11En het geschiedde, als hij regeerde, als hij op zijn troon zat, dat hij het ganse huis van Baësa sloeg; hij liet hem niet over die mannelijk was, noch zijn bloedverwanten, noch zijn vrienden.
 troon zat, Op dezen te zitten, is als koning te regeren; welk woord hier ook tot verklaring voorgaat, gelijk boven, 1Ki 1:13. Zie voorts aldaar de aantekeningen.
,
 die mannelijk was, Zo boven, 1Ki 14:10.
,
 zijn bloedverwanten, Hebreeuws, zijn lossers; wien het toekwam de wraak des doodslags wettelijk te verzorgen, welke waren de naasten van den bloede; Num 35:12.
,
 zijn vrienden Dat is, zijn goede beminden en bekenden, ofschoon zij door maagschap hem niet bestonden.
12Alzo verdelgde Zimri het ganse huis van Baësa, naar het woord des Heeren, dat Hij over Baësa gesproken had, door den dienst van den profeet Jehu; 13Om al de zonden van Baësa, en de zonden van Ela, zijn zoon, waarmede zij gezondigd hadden, en waarmede zij Israël hadden doen zondigen, tot toorn verwekkende den Heere, den God Israëls, door hun ijdelheden.
 zonden van Báësa, Op welke God gezien heeft, die aldus zijn gerechtige wraak uitvoerde, en niet Zimri, die alleen zijn ongerechtigen moedwil volgde, boven, vs.7. Vergelijk ook boven de aantekeningen op 1Ki 15:29.
,
 ijdelheden Dat is, afgoden, die gans niets zijn in de wereld; 1Co 8:4, en 1Co 10:19. Zie Lev 19:4.
14Het overige nu der geschiedenissen van Ela, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?
 in het boek Zie boven, 1Ki 14:19.
15In het zeven en twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, regeerde Zimri zeven dagen te Thirza; en het volk had zich gelegerd tegen Gibbethon, dat der Filistijnen is.
 Gibbethon, Zie boven, 1Ki 15:27.
16Het volk nu, dat zich gelegerd had, hoorde zeggen: Zimri heeft een verbintenis gemaakt, ja, heeft ook den koning verslagen; daarom maakte het ganse Israël ten zelfden dage Omri, den krijgsoverste, koning over Israël, in het leger.
 gelegerd had, Namelijk voor Gibbethon.
,
 een verbintenis Zie boven, 1Ki 15:27.
,
 Omri, De vader van Achab, met welken hij in het stuk van valsen godsdienst, ijdele bijgelovigheden en kwade werken gevoegd wordt, Mic 6:16, en wordt in dezen verklaard erger geweest te zijn dan al de koningen, die vóór hem geweest waren, onder, vs.25.
17En Omri toog op, en gans Israël met hem van Gibbethon, en belegerde Thirza. 18En het geschiedde, als Zimri zag, dat de stad ingenomen was, dat hij ging in het paleis van het huis des konings, en verbrandde boven zich het huis des konings met vuur, en stierf;
 boven zich Dat is, het huis waarin hij was, verbrandde hij met zichzelven. Een gelijke manier van spreken is Jdg 12:1.
19Om zijn zonden, die hij gezondigd had, doende wat kwaad was in de ogen des Heeren, wandelende in den weg van Jerobeam, en in zijn zonde, die hij gedaan had, doende Israël zondigen.
 in de ogen Zie boven, 1Ki 11:6.
,
 wandelende Dat is, volgende de zonden van Jerobeam. Zie boven, 1Ki 15:26.
,
 zijn zonde, Zie boven, 1Ki 14:16.
20Het overige nu der geschiedenissen van Zimri, en zijn verbintenis, die hij gemaakt heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?
 verbintenis, Zie boven, 1Ki 15:27.
,
 gemaakt heeft, Hebreeuws, verbonden heeft.
,
 boek der kronieken Hieruit blijkt dat dit boek niet te verstaan is van de twee boeken der kronieken, die in den Bijbel achter de twee boeken der koningen volgen; gelijk aangetekend is boven, 1Ki 14:19; overmits in deze kronieken niet geschreven is hetgeen hier en onder, vs.27, verhaald wordt.
21Toen werd het volk van Israël verdeeld in twee helften; de helft des volks volgde Tibni, den zoon van Ginath, om hem koning te maken; en de helft volgde Omri.
 in twee helften; Hebreeuws, in de helft.
,
 volgde Tibni, Hebreeuws, was achter Tibni; alzo in het volgende. Zie boven, 1Ki 1:7.
22Maar het volk, dat Omri volgde, was sterker dan het volk, dat Tibni, den zoon van Ginath, volgde; en Tibni stierf, en Omri regeerde. 23In het een en dertigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Omri koning over Israël, en regeerde twaalf jaren; te Thirza regeerde hij zes jaren.
 twaalf jaren; Zijnde daaronder begrepen de vier jaren, die hij met Tibni geregeerd had, beginnende van het zeven en twintigste jaar des koninkrijks van Asa.
24En hij kocht den berg Samaria van Semer, voor twee talenten zilvers, en bebouwde den berg; en noemde den naam der stad, die hij bouwde, naar den naam van Semer, den heer des bergs, Samaria.
 Samaria Hebreeuws, Schomeron. Is een berg, gelegen in den stam van Efraïm, omtrent de palen van den stam van Manasse; van welken de stad Samaria, daarop gebouwd, en het gehele omliggende landschap zijn naam gekregen heeft. Vergelijk boven, de aantekeninge op 1Ki 13:32.
,
 talenten zilvers, Zie van het gewicht eens talents, Exo 25:39.
,
 Semer, Onderscheiden van de anderen, die dezen naam gehad hebben, 1Ch 6:46, en 1Ch 7:34.
,
 Samaria Een stad, gebouwd op het voorgemelde gebergte; in welke de koningen Israëls, nadat zij Thirza verlaten hadden, hun hof en woning gehad hebben, meer dan twee honderd jaren eer Salmanasser deze stad ingenomen, het rijk Israëls uitgeroeid en de tien stammen gevankelijk in Assyrië vervoerd heeft, 2Ki 17:5, enz.
25En Omri deed wat kwaad was in de ogen des Heeren; ja, hij deed erger dan allen, die voor hem geweest waren. 26En hij wandelde in alle wegen van Jerobeam, den zoon van Nebat, en in zijn zonden, waarmede hij Israël had doen zondigen, verwekkende den Heere, den God Israëls, tot toorn, door hun ijdelheden.
 ijdelheden Zie boven, vs.13.
27Het overige nu der geschiedenissen van Omri, wat hij gedaan heeft, en zijn macht die hij gepleegd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?
 gepleegd heeft, Hebreeuws, gedaan heeft. Anders, waardoor hij het gedaan heeft.
,
 zijn die niet Zie boven, vs.20.
28En Omri ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven te Samaria; en zijn zoon Achab regeerde in zijn plaats. 29En Achab, de zoon van Omri, werd koning over Israël, in het acht en dertigste jaar van Asa, den koning van Juda; en Achab, de zoon van Omri, regeerde over Israël, te Samaria, twee en twintig jaren.
 jaren Te weten, niet volkomen; want het eerste jaar heeft hij gemeen gehad met zijn vader, het laatste met zijn zoon. Zie boven, vs.8.
30En Achab, den zoon van Omri, deed wat kwaad was in de ogen des Heeren, meer dan allen, die voor hem geweest waren. 31En het geschiedde (was het een lichte zaak, dat hij wandelde in de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat?), dat hij nog ter vrouwe nam Izebel, de dochter van Eth-baal, den koning der Sidoniërs, en heenging, en diende Baäl, en boog zich voor hem.
 was het een lichte zaak, Dat is, was het een kleine en geringe zonde, dat hij de afgoderij en gruwelen van Jerobeam navolgde? versta, neen het, geenszins; maar het was [wil de Heilige Geest zeggen] een afgrijslijke afwijking van den waren God. Want deze manier van vragen brengt zeer sterke loochening mede. Zie Gen 18:17.
,
 Baäl, Zie Jdg 2:11.
32En hij richtte voor Baäl een altaar op, in het huis van Baäl, hetwelk hij te Samaria gebouwd had.
 huis van Baäl, Dat is, in den tempel; alzo 1Sa 5:2, en 1Sa 31:9-10; boven, 1Ki 12:31; 2Ki 10:21.
33Ook maakte Achab een bos, zodat Achab nog meer deed, om den Heere, den God Israëls, tot toorn te verwekken, dan alle koningen van Israël, die voor hem geweest waren.
 bos, Te weten, ter ere van den afgod Baäl. Zie Deu 7:5.
,
 nog meer deed, Hebreeuws, toedeed, of, toevoegde te doen. Zie Gen 8:10.
34In zijn dagen bouwde Hiel, de Betheliet, Jericho; op Abiram, zijn eerstgeborenen zoon, heeft hij haar gegrondvest, en op Segub, zijn jongsten zoon, heeft hij haar poorten gesteld; naar het woord des Heeren, dat Hij door den dienst van Jozua, den zoon van Nun, gesproken had.
 op Abiram, De zin is, dat hij de bouwing begonnen heeft met het verlies van zijn eerstgeboren zoon, en voleind met het verlies van zijn jongsten, waarmede vervuld werd de vervloeking van Jozua over de vijfhonderd jaren tegen den herbouwer dezer stad uitgesproken; Jos 6:26.
,
 den dienst van Jozua, Hebreeuws, door de hand. Vergelijk Lev 8:36, en de aantekeningen.
Copyright information for DutSVVA