2 Chronicles 16

1In het zes en dertigste jaar van het koninkrijk van Asa, toog Baësa, de koning van Israël, op tegen Juda, en bouwde Rama, opdat hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot Asa, den koning van Juda.
 van het koninkrijk Zie boven, 2Ch 15:19 .
,
 bouwde Dat is, sterkte, alzo boven, 2Ch 11:5 , en 2Ch 14:6 , en onder, vs.5.
,
 Rama, Een stad, gelegen op een hoogte in den stam Benjamin, niet ver van Silo; Jos 18:25 .
,
 niemand toeliet Te weten, van de tien stammen, waarover hij koning was; want dewijl velen zagen dat de oprechte godsdienst onder Asa opgericht was en dat de Heere met hem was, zijn er velen tot Asa naar Juda overgelopen. Velen kwamen ook naar Jeruzalem om op de feesten en anderszins God te dienen. Dit heeft Baesa hiermede willen beletten. Zie boven, 2Ch 15:9 . Hebreeuws, om niet toe te laten den uitganger en inganger.
,
 uit te gaan Te weten, uit zijn koninkrijk naar Juda.
,
 in te komen Te weten, van Juda in zijn land.
2Toen bracht Asa het zilver en het goud voort, uit de schatten van het huis des Heeren en van het huis des konings, en zond tot Benhadad, den koning van Syrië, die te Damaskus woonde, zeggende:
 Damaskus Hebreeuws, Darmesek.
3Er is een verbond tussen mij en tussen u, en tussen mijn vader en tussen uw vader; zie, ik zend u zilver en goud, ga heen, maak uw verbond te niet met Baësa, den koning van Israël, dat hij van tegen mij aftrekke.
 er is een verbond Anders, daar zij een verbond, enz., als tussen, enz.
,
 maak uw verbond Dat is, breek den vrede, dien gij met hem hebt, en doe hem oorlog aan, opdat hij mij met vrede late.
,
 aftrekke Hebreeuws, optrekke.
4En Benhadad hoorde naar den koning Asa, en zond de oversten der heiren, die hij had, tegen de steden van Israël, en zij sloegen Ijon, en Dan, en Abel-maim, en alle schatsteden van Nafthali.
 Ijon, Zie van deze stad en de volgende, 1Ki 15:20 .
,
 schatsteden Dat is, ammunitiesteden, zie 1Ki 9:19 . Hebreeuws, schathuizen der steden.
5En het geschiedde, als Baësa zulks hoorde, dat hij afliet van Rama te bouwen, en zijn werk staakte. 6Toen nam de koning Asa gans Juda, en zij droegen weg de stenen van Rama, en het hout daarvan, waarmede Baësa gebouwd had; en hij bouwde daarmede Geba en Mizpa.
 gans Juda, Dat is, die tot den stam van Juda behoorden. Zie 1Ki 15:22 .
,
 van Rama, Dat is, met welke de koning Israëls Rama sterken wilde. Alzo in het volgende, het hout daarvan.
,
 hij bouwde Namelijk, de koning Asa; 1Ki 15:22 .
,
 Geba Namelijk, Geba Benjamins, 1Ki 15:22 ; zie aldaar de aantekening.
,
 Mizpa Zie Jdg 11:11 .
7En in denzelfden tijd kwam de ziener Hanani tot Asa, den koning van Juda, en hij zeide tot hem: Omdat gij gesteund hebt op den koning van Syrië, en niet gesteund hebt op den Heere, uw God, daarom is het heir des konings van Syrië uit uw hand ontkomen.
 ziener Zie van dezen naam boven, 2Ch 9:29 .
,
  Hanáni Deze was de vader van den profeet Jehu, onder, 2Ch 19:2 .
,
 uit uw hand Want anderszins zoudt gij beiden, zowel den koning van Syrië als van Israël, overwonnen hebben, gelijk gij de Moren gedaan hebt. Anders, ontgaan, onttrokken. Waarvan de zin zou zijn: Gij hebt verloren moeite en kosten gedaan, met de Syriërs tot uw hulp te roepen. Want ofschoon zij nu met hun inval den koning Baesa verhinderd hebben, in zijn fortificatie voort te gaan, nochtans, als zij zullen vertrokken zijn, zullen zij u niet helpen in den oorlog, dien Baesa tegen u hervatten zal. Zie het einde van het volgende 9 vs..
8Waren niet de Moren en de Libyers een groot heir met zeer veel wagenen en ruiteren? Toen gij nochtans op den Heere steundet, heeft Hij hen in uw hand gegeven.
 een groot heir Hebreeuws, tot een heir, tot, of in menigte.
,
  met zeer veel Zie boven, 2Ch 14:9 .
9Want den Heere aangaande, Zijn ogen doorlopen de ganse aarde, om Zich sterk te bewijzen aan degenen, welker hart volkomen is tot Hem; gij hebt hierin zottelijk gedaan; want van nu af zullen oorlogen tegen u zijn.
 ogen Versta, zijn voorzienigheid, waardoor Hij ziet en weet wat in alle landen geschiedt, niet alleen in het algemeen, maar ook in het bijzonder, achtnemende op een iegelijks doen. Zie gelijke spreuk Zec 4:10 .
,
 volkomen Hoedanig de volmaaktheid der vromen in dit leven is, zie 1Ki 8:61 . Hiermede nu schijnt gezegd te zijn dat Asa's hart niet oprecht noch volkomen tot den Heere was, tegen hetgeen wij lezen 1Ki 15:14 , en boven, 2Ch 15:17 . Maar zie de vergelijking 1Ki 15:14 .
,
 tegen u zijn Te weten, van den koning Baesa. Zie 1Ki 15:16 .
10Doch Asa werd toornig tegen den ziener, en leidde hem in het gevangenhuis; want hij was hierover tegen hem ontsteld; daartoe onderdrukte Asa enigen uit het volk ter zelfder tijd.
 het gevangenhuis; Hebreeuws, in het huis des omkerens, of uitroeiens; dat is, in den kerker, waar men die insloot, die uitgeroeid of gedood zouden worden. Hij achtte dat de profeet zijn koninklijke majesteit tekortgedaan en daarom den hals verbeurd had. Sommigen vertalen uit het stokhuis, waar men de gevangenen in den stok of boeien sloot. Hetzelfde woord staat ook Jer 20:2 , en Jer 29:26 .
,
 ontsteld; Hebreeuws, in ontsteltenis; te weten, door toornigheid. Zie van de eigen betekenis van dit woord, Gen 40:6 .
,
 onderdrukte Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk, iets of iemand in stukken stoten, te gronde werpen, vertrappen, verdrukken.
11En ziet, de geschiedenissen van Asa, de eerste met de laatste, ziet, zij zijn beschreven in het boek der koningen van Juda en Israël.
 eerste De eerste zijn goed geweest en prijswaardig; de laatste hadden grote gebreken en waren derhalve berispelijk. In het voorstaan van den zuiveren godsdienst was hij wel trouw en gestadig, maar zijn vertrouwen was klein op God, en zijn strafheid tegen enigen onder het volk groot.
12Asa nu werd, in het negen en dertigste jaar van zijn koninkrijk, krank aan zijn voeten; tot op het hoogste toe was zijn krankheid; daartoe ook zocht hij den Heere niet in zijn krankheid, maar de medicijnmeesters.
 zocht hij Dat is, hij vraagde den Heere niet om raad door enigen profeet; hij vernederde zich niet door bekentenis van zijn zonden, hij steunde op den Heere niet en riep Hem niet aan naar behoren; maar hij verliet zich slechts op de medicijnmeesters en menselijke hulp.
,
 medicijnmeesters Hebreeuws, in, of van de medicijnmeesters.
13Alzo ontsliep Asa met zijn vaderen; en hij stierf in het een en veertigste jaar zijner regering. 14En zij begroeven hem in zijn graf, dat hij voor zich gegraven had in de stad Davids, en leiden hem op het bed, hetwelk hij gevuld had met specerijen, en dat van verscheidene soorten, naar apothekerskunst toebereid; en zij brandden over hem een gans grote branding.
 graf, Hebreeuws, graven. Vergelijk 2Ki 22:20 , en zie de aantekening.
,
 brandden Dat is, zij vereerden hem in zijn begrafenis met het branden van kostelijke en welriekende specerijen. Vergelijk onder, 2Ch 21:19 ; Jer 34:5 .
Copyright information for DutSVVA