2 Chronicles 36

1Toen nam het volk des lands Joahaz, den zoon van Josia, en zij maakten hem koning, in zijns vaders plaats, te Jeruzalem.
  Jóahaz, Ook genoemd, naar eniger gevoelen, Johanan 1Ch 3:15 , en Sallum, Jer 22:11 , en Joahaz, hier en in het volgende vs.2.
,
 maakten Tot welk einde zij hem ook zalfden, 2Ki 23:30 . Van de reden hiervan, zie aldaar in de aantekening. Zie ook 2Ki 11:12 .
2Drie en twintig jaren was Joahaz oud, als hij koning werd, en hij regeerde drie maanden te Jeruzalem.
 Drie en twintig Hebreeuws, een zoon van drie en twintig jaar.
3Want de koning van Egypte zette hem af te Jeruzalem; en hij leide het land een boete op van honderd talenten zilvers en een talent gouds.
 zette hem af En voerde hem gevankelijk weg naar Ribla. Zie 2Ki 23:33 , en de aantekening daarop.
,
 en hij legde Zie van deze schatting ook 2Ki 23:33 .
4En de koning van Egypte maakte zijn broeder Eljakim koning over Juda en Jeruzalem, en veranderde zijn naam in Jojakim; maar zijn broeder Joahaz nam Necho, en bracht hem in Egypte.
 zijn broeder Den broeder van Joahaz, gelijk straks in vs.4 volgt.
,
 veranderde Hebreeuws, hij wendde, of keerde om. Hij toonde daarmede de macht en het gebied, dat hij over hem verklaarde te hebben. Zie 2Ki 23:34 .
,
 in Egypte En is ook daar gestorven, 2Ki 23:34 , gelijk van Jeremia was voorzegd geweest, Jer 22:12 ; waar hij, naar sommiger gevoelen, Sallum geheten wordt.
5Vijf en twintig jaren was Jojakim oud, als hij koning werd, en regeerde elf jaren te Jeruzalem; en hij deed dat kwaad was in de ogen des Heeren, zijns Gods.
 Vijf en twintig Hebreeuws, een zoon van vijf en twintig jaar. Zie de verklaring van dit vs. 2Ki 23:36 .
6Nebukadnezar, de koning van Babel, toog tegen hem op, en bond hem met twee koperen ketenen, om hem te voeren naar Babel.
 om hem te voeren Doch naar sommiger gevoelen zou hij te Babel niet gekomen zijn, maar onderweg gestorven, volgens de profetie van Jeremia; Jer 22:18-19 .
7Nebukadnezar bracht ook van de vaten van het huis des Heeren naar Babel, en stelde ze in zijn tempel te Babel. 8Het overige nu van de geschiedenissen van Jojakim, en zijn gruwelen, die hij deed, en wat aan hem gevonden werd, ziet, dat is geschreven in het boek der koningen van Israël en Juda; en Jojachin, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.
 wat aan hem Versta, zijn andere gruwelijke, zo openbare als heimelijke zonden; of versta, zijn afval en rebellie tegen den koning Nebukadnezar, dien hij heimelijk voorgenomen had, en om welker wil Nebukadnezar zijn krijgsvolk tegen hem gezonden had; 2Ki 24:1-2 .
,
 Jehojachin, Anders genaamd, Jechonia, 1Ch 3:16 , en uit verachting Conia Jer 22:24 .
9Acht jaren was Jojachin oud, als hij koning werd, en regeerde drie maanden en tien dagen te Jeruzalem, en deed dat kwaad was in de ogen des Heeren.
 Acht jaren Hebreeuws, een zoon van acht jaren. Er staat 2Ki 24:8 , dat hij achttien jaar oud was, toen hij koning werd. Hetwelk te verstaan is van den tijd, in welken hij alleen en met volle macht geregeerd heeft. Maar wat hier staat is te verstaan van den tijd, in welken hij met en onder zijn vader in de regering geweest is. Zie van deze vergelijking ook 2Ki 24:8 .
10En met de wederkomst des jaars zond de koning Nebukadnezar henen, en liet hem naar Babel halen, met de kostelijke vaten van het huis des Heeren; en hij maakte zijn broeder Zedekia koning over Juda en Jeruzalem.
 des jaars Niet zijner regering, want hij heeft geen jaar geregeerd, dan alleen drie wintermaanden, en tien dagen; maar van het lopende jaar, hetwelk nu om was, als de lente begon met de gelijkheid der dagen en nachten. Vergelijk 2Sa 11:1 , en de aantekening.
,
 de kostelijke Hebreeuws, vaten der begeerlijkheid. Want de kostelijke dingen worden zeer begeerd; alzo onder, vs.19, en boven, 2Ch 32:27 .
,
 zijn broeder Dat is, zijn bloedverwant, te weten, zijn oom, zijns vaders broeder, zoon van Josia; 2Ki 24:17 ; 1Ch 3:15 ; Jer 1:3 . Vergelijk Gen 13:8 , en de aantekening.
,
  Zedekia Hebreeuws, Tsidkia, ook genaamd Mathanja; 2Ki 24:17 .
11Een en twintig jaren was Zedekia oud, als hij koning werd, en regeerde elf jaren te Jeruzalem.
 Een en twintig Hebreeuws, een zoon van een en twintig jaar.
12En hij deed dat kwaad was in de ogen des Heeren, zijns Gods; hij verootmoedigde zich niet voor het aangezicht van den profeet Jeremia, sprekende uit den mond des Heeren.
 uit den mond Dat is, uit het bevel, dat hij van God ontvangen had; Jer 1:7 , enz.
13Daartoe werd hij ook afvallig tegen den koning Nebukadnezar, die hem beedigd had bij God; en verhardde zijn nek, en verstokte zijn hart, dat hij zich niet bekeerde tot den Heere, den God Israëls.
  hem beëdigd Dat is, een eed der opgelegde en beloofde trouw hem afgenomen.
,
 verstokte zijn hart, Zie van dit woord Deu 2:30 .
14Ook maakten alle oversten der priesteren, en het volk, der overtredingen zeer veel, naar alle gruwelen der heidenen; en zij verontreinigden het huis des Heeren, dat Hij geheiligd had te Jeruzalem.
 maakten Hebreeuws, vermenigvuldigden overtreding te overtreden; of, door overtreding te overtreden; dat is hier, gans zeer te overtreden. Alzo dienst dienen, is met grote zorg en arbeid dienen, Gen 30:26 . Zo ook lust lusten, of met lust belust, of bevangen te zijn, is zeer belust te zijn, Num 11:4 ; idem, ijver ijveren, of met ijver ijveren, is zeer ijveren, Num 25:11 , met begeerte begeren, zeer begeren; Luk 22:15 , enz.
,
 geheiligd had Dat is, bescheiden en verordend had, opdat daarin het teken zijner heilige tegenwoordigheid en de oefening van zijn heiligen godsdienst plaats zou hebben. Vergelijk Lev 8:10 , en de aantekening.
15En de Heere, de God hunner vaderen, zond tot hen, door de hand Zijner boden, vroeg op zijnde, om die te zenden; want Hij verschoonde Zijn volk en Zijn woning.
 boden, Dat is, zijner profeten, die in den tijd van de historie van dit boek geleefd hebben, van welken de voornaamste waren: Ahia de Siloniet, Semaja, Iddo, anders, Oded, Azaria, Jehu, Elia, Micha, Elisa, Jona, Hosea, Amos, Jesaja, Micha de Morastiet, Joël, Nahum, Habakuk, Jeremia, de profetes Hulda, Zefanja, Abdias, Ezechiël.
,
 vroeg op Hebreeuws, vroeg opstaande en zendende; dat is, met grote zorgvuldigheid, naarstigheid en aanhouding zendende, ja met het allereerste, zo haast als zij begonnen tot afgoderij te vervallen.
,
 Hij verschoonde Dat is, Hij wilde zijn straf niet verhaasten, zijnde lankmoedig en traag tot toorn, en daarom zijn profeten doorgaans tot hen zendende, opdat zij zich bekeren en alzo de gedreigde straf ontgaan mochten.
16Maar zij spotten met de boden Gods, en verachtten Zijn woorden; zij verleidden zichzelven tegen Zijn profeten; totdat de grimmigheid des Heeren tegen Zijn volk opging, dat er geen helen aan was.
 tegen Zijn profeten; Dat is, alzo dat zij zich tegen de profeten stelden en die vervolgden; of, tegen de profeten; dat is, tegen de vermaning en waarschuwing der profeten. Anders, zij hielden zich verleid door de profeten; dat is, zij maakten zichzelven wijs en gaven voor dat de profeten met bedrog en valsheid omgingen; of, zij wilden verleid worden door zijn profeten; dat is, zij wilden niet dat de profeten hen dreigen of straffen zouden, maar dat zij hun alles goeds toezeggen zouden, gelijk hierover de profeten dikwijls klagen; of, zij sprongen met de profeten om; dat is, zij beschimpten hen, en bespotten hen, en lieten hen lopen, en vraagden naar hun zegen niet, dat zij daarop zouden acht genomen hebben.
,
 helen aan was Dat is, geen helpen, en dat, omdat het volk zich ter ener zijde niet beterde, en ter andere zijde Gods rechtvaardigheid vereiste dat hun onbekeerlijkheid gestraft zou worden. Het is een gelijkenis, genomen van de kranke lichamen, die niet geneeslijk zijn. Vergelijk boven, 2Ch 21:18 .
17Want Hij deed tegen hen opkomen den koning der Chaldeen, die hun jongelingen met het zwaard in het huis huns heiligdoms doodde, en hij verschoonde de jongelingen niet, noch de maagden, de ouden noch de stokouden; Hij gaf hen allen in zijn hand.
 den koning Namelijk, Nebukadnezar.
,
  Chaldeën, Zie 2Ki 24:2 .
,
 heiligdoms Versta, den tempel, dien zij ontreinigd hadden, boven, vs.14.
,
 hij verschoonde Te weten, de koning van Babel, of ook wel, de Heere verschoonde niet, gelijk Hij gedreigd had in zijn wet. Zie een samenvatting hiervan Deu 32:22-24 .
,
 jongelingen In het Hebreeuws staan deze woorden in het enkelvoudig getal, jongeling, maagd, enz.
,
 Hij gaf Namelijk, God de Heere.
,
 zijn hand Namelijk, van den koning van Babel.
18En alle vaten van het huis Gods, de grote en de kleine, en de schatten van het huis des Heeren, en de schatten des konings en zijner vorsten, dit alles voerde hij naar Babel.
 hij naar Babel Namelijk, de koning Nebukadnezar.
19En zij verbrandden het huis Gods, en zij braken den muur van Jeruzalem af, en al de paleizen daarvan verbrandden zij met vuur, verdervende ook alle kostelijke vaten derzelve.
 zij verbrandden Namelijk, de Chaldeën.
,
 daarvan verbrandden Te weten, van de stad Jeruzalem.
,
 kostelijke Of kostelijk gereedschap. Hebreeuws, vaten der begeerte; gelijk boven, vs.10.
20En wie overgebleven was van het zwaard, voerde hij weg naar Babel, en zij werden hem en zijn zonen tot knechten, tot het regeren des koninkrijks van Perzië;
 wie overgebleven Hebreeuws, het overgeblevene, of overblijfsel van het zwaard; dat is, die in den oorlog door het geweer niet omgekomen waren.
,
 zijn zonen Namelijk, Nebukadnezars zonen; versta, zijn zoon Evilmerodach, en diens nakomeling Belsazar; Jer 27:7 .
,
 tot het regeren Dat is, totdat Cyrus Babel ingenomen en alzo de monarchie van de Chaldeën tot de Perzen gebracht had; hetwelk geschied is, naar sommiger rekening, omtrent het jaar der schepping 3434.
21Opdat het woord des Heeren vervuld wierd, door den mond van Jeremia, totdat het land aan zijn sabbatten een welgevallen had; het rustte al de dagen der verwoesting, totdat de zeventig jaren vervuld waren.
 door den mond Zie 2Ch 25:11 , enz. in zijn profetie.
,
 een welgevallen had; Zie Lev 26:34-35 , en de aantekening.
,
 al de dagen Dat is, de ganse tijd, dien de Joden in Babel gevangen werden gehouden, namelijk zeventig jaren, gelijk Jeremia voorzegd had; Jer 25:11-12 , en Jer 29:10 .
22Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht wierd het woord des Heeren, door den mond van Jeremia, verwekte de Heere den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende:
 Maar Dit vers en het navolgende, worden vast van woord tot woord herhaald in het begin van het boek Ezra; waaruit sommigen besluiten dat het Ezra is geweest, die, door ingeving des Heiligen Geestes, deze twee boeken der Kronieken zou geschreven hebben.
,
 eerste jaar Te weten, van zijn monarchie. Zie Ezr 1:1 .
,
 geest van Kores, Zie 2Ki 19:7 .
,
 stem Dat is, uitroeping; alzo Exo 36:6 ; Ezr 1:1 .
23Zo zegt Kores, koning van Perzië: De Heere, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is; wie is onder ulieden van al Zijn volk? De Heere, zijn God, zij met hem, en hij trekke op.
 bevolen Zie Ezr 1:2 .
Copyright information for DutSVVA