2 Corinthians 2

1Maar ik heb dit bij mijzelven voorgenomen, dat ik niet wederom in droefheid tot u komen zou.
 in droefheid tot Dat is, om u en mij te bedroeven door de kerkelijke straffen, die tegen enigen onder u moeten geoefend worden.
2Want indien ik ulieden bedroef, wie is het toch, die mij zal vrolijk maken, dan degene, die van mij bedroefd is geworden?
 indien ik ulieden Dit zegt hij, omdat wanneer een lid der gemeente moet gestraft worden, al de andere leden daarvoor zich moeten bedroeven. Zie 1Co 5:2 .
3En ditzelfde heb ik u geschreven, opdat ik, daar komende, niet zou droefheid hebben van degenen, van welke ik moest verblijd worden; vertrouwende van u allen, dat mijn blijdschap uw aller blijdschap is.
 ditzelfde heb Namelijk van het wegnemen en beteren der gebreken onder u.
,
 geschreven, Namelijk in mijn eersten brief, 2Co 5 .
,
 van degenen, van Dit zegt hij niet alleen van den bloedschender, maar van al de Corinthiërs, die deze en andere gebreken onder zich hadden geduld.
,
 dat mijne blijdschap u Dat is, de oorzaak van mijne blijdschap, namelijk het weren van zodanige ergernissen ook zou zijn een oorzaak van uwe blijdschap, wanneer namelijk zulke ergernis zou geweerd zijn en de gemeente in goeden stand gebracht.
4Want ik heb ulieden uit vele verdrukking en benauwdheid des harten, met vele tranen geschreven, niet opdat gij zoudt bedroefd worden, maar opdat gij de liefde zoudt verstaan, die ik overvloediglijk tot u heb.
 vele verdrukking Of, groten druk. Dit kan verstaan worden, òf van de gelegenheid des tijds, in welken hij den voorgaanden brief schreef, omdat men in den tijd van verdrukking op alles nauwer en beter let, en met meer mededogenheid en rijperen raad schrijft hetgeen men schrijft; òf van de bekommeringen en droefheid, die de apostel in zijn gemoed gehad heeft over zodanige ergernis als onder hen was toen hij den brief schreEf.
,
 de liefde zoudt Namelijk die niet kon verdragen dat men zou gevoelen dat gij geen behoorlijk mishagen zoudt hebben in zulke fouten. Of dat gij u aan zulk ene fout zoudt schuldig maken.
5Doch indien iemand bedroefd heeft, die heeft niet mij bedroefd, maar ten dele ( opdat ik hem niet bezware) ulieden allen.
 niet mij bedroefd, maar Namelijk alleen.
,
 ten dele Dat is, enigszins. Zo spreekt de apostel van deze fout, niet om die te verkleinen, maar omdat deze persoon nu behoorlijk leedwezen daarvan had, en hij hen tot weder aanneming van denzelven terstond vermanen zou.
6Den zodanige is deze bestraffing genoeg, die van velen geschied is.
 deze bestraffing genoeg, Dit verstaan sommigen van de uiterste kerkelijke straf of ban, die de apostel bevolen had dat men tegen dezen mens zou oefenen, 1Co 5:3 , en verstaan het woord genoeg van den korten tijd, welken hij deze straf zou hebben gedragen. Doch anderen menen uit al de omstandigheden van dezen tekst dat deze mens nu door de regeerders der gemeente vermaand en ernstig bestraft zijnde, den kerkelijken ban met zijne boetvaardigheid is voorgekomen, alzo de ban de uiterste straf is der kerken, en die niet alleen voor velen, maar voor de gehele gemeente moest geschieden, en dat de Corinthiërs Paulus' raad door Titus hierover hebben begeerd, wat zij nu verder, alzo hij boetvaardig was, in zijne zaak doen zouden, gelijk blijkt uit het volgende 7e hfdst.; waarop hij antwoordt dat deze bestraffing van velen, dat is, van de regeerders der gemeente gedaan, waarop zulk ernstig leedwezen was gevolgd, nu genoeg was, en dat zij hem voorts weder zouden opnemen, om hem door te grote droefheid niet tot wanhoop te brengen.
7Alzo dat gij daarentegen hem liever moet vergeven en vertroosten, opdat de zodanige door al te overvloedige droefheid niet enigszins worde verslonden.
 vergeven en Dat is, niet verder tegen hem handelen, maar hem weder aannemen en van de uiterste straf ontslaan. Deze woorden van Paulus zien niet op enige macht der kerk om de zonden voor God te vergeven, hetwelk God alleen toekomt, maar om volgens Gods Woord te verklaren dat den boetvaardige de zonden voor God vergeven zijn, en dienvolgens denzulken te vertroosten en zijne ontbinding voor de gemeente, die door hem ontsticht was, te verklaren. Zie Mat 18:18 ; Joh 20:23 .
,
 verslonden Dat is, tot zulk ene droefheid vervalt, dat hij daardoor in wanhoop geraken zou.
8Daarom bid ik u, dat gij de liefde aan hem bevestigt.
 bid ik u Of, vermaan.
,
 de liefde aan hem Namelijk die Christus tegen den boetvaardigen zondaar wil bewezen of bevestigd hebben; Mat 18:21-22 .
9Want daartoe heb ik ook geschreven, opdat ik uw beproeving mocht verstaan, of gij in alles gehoorzaam zijt.
 uwe beproeving mocht Dat is, een proef van u nemen, en daaruit uwe oprechtheid verstaan in dit stuk.
,
 in alles gehoorzaam zijt Dat is, in het onderhouden van al de geboden van Christus, waarvan dit er ook een is. Zie Mat 16:19 , en Mat 18:15 .
10Dien gij nu iets vergeeft, dien vergeef ik ook; want zo ik ook iets vergeven heb, dien ik vergeven heb, heb ik het vergeven om uwentwil, voor het aangezicht van Christus, opdat de satan over ons geen voordeel krijge;
 vergeeft, dien vergeef zie hiervan de verklaring 2Co 1:7 .
,
 om uwentwil, Dat is, om mijne eenstemmigheid met u in het waarnemen van Christus' bevelen en onze onderlinge liefde hierin te betonen.
,
 voor het aangezicht van Dat is, oprecht als in Christus' tegenwoordigheid, die alles ziet en hoort. Of, in den persoon Christus, gelijk dit woord in het voorgaande hoofdstuk, 2Co 1:11 , is genomen, dat is in den naam van Christus. Zie 2Co 5:20 .
,
 over ons geen Of, opdat wij van den Satan niet worden overvallen, overwonnen, ingenomen. Het Griekse woord betekent meer krijgen of hebben dan iemand toekomt, wordt van de gierigaards voornamelijk gebruikt, en is ene gelijkenis, genomen van de gierige kooplieden, die alle gelegenheden zoeken om de mensen te bedriegen.
11Want zijn gedachten zijn ons niet onbekend.
 Zijne gedachten Dat is, zijne listen, raadslagen of aanslagen, 2Co 10:5 , die somwijlen door te grote slapheid der kerktucht de zondaren in slaap zoekt te wiegen, en somwijlen door te grote strengheid tot wanhoop te brengen.
12Voorts, als ik te Troas kwam, om het Evangelie van Christus te prediken, en als mij een deur geopend was in den Heere, zo heb ik geen rust gehad voor mijn geest, omdat ik Titus, mijn broeder, niet vond;
  Tróas kwam Van deze plaats en reis van Paulus, zie breder Act 16:8 , enz.
,
 een deur geopend Dat is, gelegenheid. Zie 1Co 16:9 .
,
 geen rust gehad Namelijk om daar zeer lang stil te zijn, hoewel Paulus aldaar ook ene gemeente gesticht heeft, gelijk blijkt uit vs.14 en uit 2Ti 4:13 .
13Maar, afscheid van hen genomen hebbende, vertrok ik naar Macedonië. 14En Gode zij dank, Die ons allen tijd doet triomferen in Christus, en den reuk Zijner kennis door ons openbaar maakt in alle plaatsen.
 allen tijd doet Dat is, hetzij wij langen tijd, hetzij korten tijd in ene plaats het Evangelie prediken.
,
 triomferen Of, overwonnen.
,
 in Christus, en Dat is, in de zaak van Christus, of door Christus.
,
 reuk Zijner Dat is, het gerucht of de voortgang; ene gelijkenis, genomen van de reukoffers des Ouden Testaments, die, door vuur ontstoken zijnde, zich verspreiden door den tempel en over de vergadering.
15Want wij zijn Gode een goede reuk van Christus, in degenen, die zalig worden, en in degenen, die verloren gaan;
 een goede reuk van Dat is, aangenaam en welgevallig, omdat Gods barmhartigheid wordt geopenbaard in degenen, die zalig worden, en Zijne rechtvaardigheid in degenen, die verloren gaan. Zie Luk 2:34 .
16Dezen wel een reuk des doods ten dode; maar genen een reuk des levens ten leven. En wie is tot deze dingen bekwaam?
 een reuk des doods ten dode; Dat is, die dodelijk is en hun den dood toebrengt. Niet dat het Evangelie uit zijne natuur iemand den dood toebrengt, want het is een dienst des levens, 2Co 3:6-7 , en ene kracht Gods ter zaligheid allen die geloven, Rom 1:16 , maar omdat degenen, die ongelovig zijn, door hun eigen moedwilligheid, zich daartegen stellen, en alzo Gods zwaarder oordeel over zich trekken. Zie Joh 3:36 ; 1Pe 2:7-8 .
,
 bekwaam? Of, genoegzaam, namelijk uit zichzelven, of door zichzelven, gelijk hierna verklaard wordt 2Co 3:5-6 .
17Want wij dragen niet, gelijk velen, het Woord Gods te koop, maar als uit oprechtheid, maar als uit God, in de tegenwoordigheid Gods, spreken wij het in Christus.
 dragen niet, Of, vervalsen niet het Woord Gods. Gr. Kapelenontes, welk woord betekent iets in het klein veil hebben of te koop dragen, en hetzelve, om beter te verkopen, dikwijls een anderen reuk, of smaak, of schijn geven, en wordt bij gelijkenis ook genomen voor iets onder een valsen reuk, of smaak, of schijn gelijk als te koop stellen, welke betekenis hier wel past, dewijl de apostel hier betuigt, dat hij het Evangelie niet oppronkt, of naar der mensen wil en goeddunken buigt of verdraait, maar het in oprechtheid en zuiverheid leert, zonder op het behagen van mensen te zien, Gode de uitkomst daarvan bevelende.
,
 uit God, in de Dat is, uit Gods ingeven en van Gods wege, 2Co 5:19 .
,
 in Christus Of, van Christus, dewijl Christus is het gehele wit en voorstel van ons Evangelie; 1Co 2:2 .
Copyright information for DutSVVA