2 Kings 1

1En Moab viel van Israël af, na Achabs dood.
 Moab Dien David onder het geweld der Israëlieten door macht van wapenen gebracht had, 2Sa 8:2. Zie van dezen afval breder onder, 2Ki 3:4-5.
,
 viel van Israël af, Anders, overtrad tegen Israël. Zie van het Hebreeuwse woord 1Ki 12:19.
2En Ahazia viel door een tralie in zijn opperzaal, die te Samaria was, en werd krank. En hij zond boden, en zeide tot hen: Gaat heen, vraagt Baäl-zebub, den god van Ekron, of ik van deze krankheid genezen zal.
 viel Te weten, wandelende op het dak van zijn huis, waarin een tralievenster was om de opperkamer licht te geven.
,
 Baäl-zebub, De naam van een afgod, betekenende een heer, of meester der vliegen. Alzo is hij genoemd geweest [gelijk men meent] omdat hij aangeroepen werd tot verdrijving van zekere schadelijke vliegen, waarmede de inwoners van Palestina geplaagd waren; of omdat in zijn tempel altijd veel vliegen waren, zittende op de offeranden der beesten, die hem ter ere in grote menigte geslacht werden; of ook, omdat deze afgod de gedaante ener vlieg [gelijk enigen schrijven] gehad heeft. Dezen naam hebben de Joden den overste der duivelen gegeven, Mat 12:24; Mar 3:22, zo uit haat en verfoeiing van den afgod, als tot verkleining en versmading van de macht des duivels.
,
 Ekron, Zie van deze stad, Jos 15:45, en Jos 19:43; Jdg 1:18.
,
 genezen zal Hebreeuws, leven zal; alzo Num 21:8-9.
3Maar de Engel des Heeren sprak tot Elia, den Thisbiet: Maak u op, ga op, den boden des konings van Samaria tegemoet, en spreek tot hen: Is het, omdat er geen God in Israël is, dat gijlieden heengaat, om Baäl-zebub, den god van Ekron, te vragen?
 geen God Te weten, die zo wijs zou mogen zijn dat Hij toekomende dingen zou weten; zo goed dat Hij die den zijnen zou willen openbaren; zo machtig dat Hij hen in hun nood zou kunnen helpen. Versta dit naar het dwaas gevoelen en ongelovig hart des konings Ahazia. Alzo in het volgende. Of, is het niet daarom, dat gij dit gedaan hebt, omdat gij dwaselijk meent dat er geen God, enz.
,
 te vragen? Te weten, of hij van zijn krankheid opstaan zou; gelijk in vs.2.
4Daarom nu zegt de Heere alzo: Gij zult niet afkomen van dat bed, waarop gij geklommen zijt, maar gij zult den dood sterven. En Elia ging weg.
 den dood sterven Hebreeuws, stervende sterven. Alzo onder, vs.6, 16.
5Zo kwamen de boden weder tot hem; en hij zeide tot hen: Wat is dit, dat gij wederkomt?
 hem; Namelijk, den koning Ahazia.
,
 Wat is dit, Hij vraagt dit, omdat hij uit de haastigheid van hun wederkomst kon oordelen dat zij te Ekron bij den afgod niet geweest waren.
6En zij zeiden tot hem: Een man kwam op, ons tegemoet, en zeide tot ons: Gaat heen, keert weder tot den koning die u gezonden heeft, en spreekt tot hem: Zo zegt de Heere: Is het, omdat er geen God in Israël is, dat gij zendt, om Baäl-zebub, den god van Ekron, te vragen? Daarom zult gij van dat bed, waarop gij geklommen zijt, niet afkomen, maar gij zult den dood sterven.
 Is het, Zie boven, vs.3.
7En hij sprak tot hen: Hoedanig was de gestalte des mans, die u tegemoet opgekomen is, en deze woorden tot u gesproken heeft?
 de gestalte Hebreeuws, het oordeel. Welk woord hier van velen genomen wordt voor de hoedanigheid en gestaltenis der klederen; van anderen, voor den vorm of gedaante des lichaams. Uit het antwoord der boden in vs.8 schijnt het dat de vraag te verstaan is van de gestalte en het fatsoen der kleding. Hetzelfde woord is Exo 26:30 gebruikt van de gestalte, vorm en fatsoen des tabernakels; waarvoor het woord voorbeeld gesteld wordt, Exo 25:40. Hetwelk Act 7:44 en Heb 8:5, met het Griekse woord typus uitgedrukt wordt.
8En zij zeiden tot hem: Hij was een man met een harig kleed, en met een lederen gordel gegord om zijn lenden. Toen zeide hij: Het is Elia, de Thisbiet.
 man met een harig kleed, Hebreeuws, een man heer des haars; dat is, een man, die veel van haar aanhad. Zie van zulk een manier van spreken Gen 14:13, en versta dit van des profeten opperste kleed van haar gemaakt. Hetwelk men houdt geweest te zijn de mantel, waarvan gesproken is 1Ki 19:19. Zie de aantekening, en vergelijk Zec 13:4; Mat 3:4. Anderen duiden dit op de langheid van het haar en den baard van den profeet.
9En hij zond tot hem een hoofdman van vijftig met zijn vijftigen. En als hij tot hem opkwam (want ziet, hij zat op de hoogte eens bergs), zo sprak hij tot hem: Gij, man Gods! de koning zegt: Kom af.
 zijn vijftigen Die onder des hoofdmans gebied stonden. Deze alleen waren niet gezonden om den profeet met eerbieding te geleiden, maar met vijandschap te dwingen en gevangen te nemen, indien hij zou weigeren met hem te trekken.
,
 man Gods Zie Jdg 13:6. Zo heeft hij Elia genaamd, niet uit eerbieding, maar uit trotse wijze, bereid zijnde om tegen hem geweld te gebruiken.
10Maar Elia antwoordde en sprak tot den hoofdman van vijftigen: Indiën ik dan een man Gods ben, zo dale vuur van den hemel, en vertere u en uw vijftigen. Toen daalde vuur van den hemel, en verteerde hem en zijn vijftigen.
 Indien ik Het is zoveel alsof hij zeide: Met een trotse tong noemt gij mij een man Gods; maar ik bid God dat Hij dadelijk bewijze met het teken, hetwelk ik nu begeer, dat ik zodanig in der waarheid ben.
,
 vuur Te weten, dat God extraordinairlijk door zijn wonderbare kracht uit de lucht gezonden heeft. Vergelijk Num 11:1, en zie de aantekening.
11En hij zond wederom tot hem een anderen hoofdman van vijftig met zijn vijftigen. Deze antwoordde en sprak tot hem: Gij, man Gods! zo zegt de koning: Kom haastelijk af.
 hij Namelijk, de koning. Hebreeuws, hij keerde weder en zond; dat is, hij zond wederom. Alzo vs.13. Zie Num 11:4.
,
 antwoordde Dat is, hij ving aan uit te spreken dat hij vanwege den koning den profeet Elia had aan te zeggen. Zie 1Ki 13:6.
12En Elia antwoordde en sprak tot hem: Ben ik een man Gods, zo dale vuur van den hemel, en vertere u en uw vijftigen. Toen daalde vuur Gods van den hemel en verteerde hem en zijn vijftigen. 13En wederom zond hij een hoofdman van de derde vijftigen met zijn vijftigen. Zo ging de derde hoofdman van vijftigen op, en kwam en boog zich op zijn knieën, voor Elia, en smeekte hem, en sprak tot hem: Gij, man Gods, laat toch mijn ziel en de ziel van uw knechten, van deze vijftigen, dierbaar zijn in uw ogen!
 wederom Hebreeuws, hij keerde weder en zond. Zie boven, vs.11.
,
 boog zich Hebreeuws, kromde zich op zijn knieën.
,
 ziel en de ziel Dat is, leven, en alzo in het volgende. Zie Gen 19:17.
,
 van uw knechten, Dat is, die u toegedaan zijn, om u te erkennen en eer te bewijzen als onzen heer.
,
 dierbaar zijn Dat is, verschoon ons leven, dat het ons niet ontnomen worde, gelijk den twee voorgaanden vijftigen.
14Zie, het vuur is van den hemel gedaald, en heeft die twee eerste hoofdmannen van vijftigen met hun vijftigen verteerd; maar nu, laat mijn ziel dierbaar zijn in uw ogen! 15Toen sprak de Engel des Heeren tot Elia: Ga af met hem; vrees niet voor zijn aangezicht. En hij stond op, en ging met hem af tot den koning.
 sprak Te weten, door inwendige aanspraak en ingeving, of door verschijning, die wel den profeet zichtbaar was maar niet den hoofdman. Alzo werd de engel des Heeren wel gezien van de ezelin van Bileam, maar in het begin niet van Bileam zelf; Num 22:25, Num 22:31.
16En hij sprak tot hem: Zo zegt de Heere: Daarom, dat gij boden gezonden hebt, om Baäl-zebub, den god van Ekron, te vragen (is het, omdat er geen God in Israël is, om Zijn woord te vragen?); daarom, van dat bed, waarop gij geklommen zijt, zult gij niet afkomen, maar gij zult den dood sterven.
 is het, Zie boven, vs.3.
,
 den dood Hebreeuws, stervende sterven.
17Alzo stierf hij, naar het woord des Heeren, dat Elia gesproken had; en Joram werd koning in zijn plaats, in het tweede jaar van Joram, den zoon van Josafat, den koning van Juda; want hij had geen zoon.
 Joram Te weten, zijn broeder, de zoon van Achab; onder, 2Ki 3:1.
,
 tweede jaar van Joram, Te weten, nadat hij als stadhouder zijns vaders begonnen had te regeren; hetwelk was in het zeventiende jaar van het koninkrijk zijns vaders. Zie 1Ki 22:42.
18Het overige nu der zaken van Ahazia, die hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?
 het boek Zie 1Ki 14:19.
Copyright information for DutSVVA