2 Kings 19

1En het geschiedde, als de koning Hizkia dat hoorde, zo scheurde hij zijn klederen, en bedekte zich met een zak, en ging in het huis des Heeren.
 scheurde hij Om daarmede de droefheid zijns harten te betuigen. Alzo boven, 2Ki 18:37.
,
 bedekte zich Zie van deze ceremonie Gen 37:34.
2Daarna zond hij Eljakim, den hofmeester, en Sebna, den schrijver, en de oudsten der priesteren, met zakken bedekt, tot Jesaja, den profeet, den zoon van Amoz;
 den hofmeester, Hebreeuws, die over het huis was. Zie boven, 2Ki 18:18.
,
 den schrijver, Zie boven, 2Ki 12:10.
,
 Jesája, Wiens profetisch boek onder de boeken der grote profeten het eerste is.
3En zij zeiden tot hem: Alzo zegt Hizkia: Deze dag is een dag der benauwdheid, en der schelding, en der lastering; want de kinderen zijn gekomen tot aan de geboorte, en er is geen kracht om te baren.
 der benauwdheid, Te weten, die ons overkomen is van de vijanden, die mij en mijn volk scheiden en dreigen en den levenden God lasteren.
,
 kinderen Het is een gelijkenis, waarin de koning zich vergelijkt bij een barende vrouw, zijn volk bij de vrucht, en den tegenwoordigen nood bij de benauwdheid en het gevaar, waarin een vrouw met haar vrucht is, die geen kracht heeft om deze, als zij in de geboorte staat [vergelijk Hos 13:13 ] ter wereld te brengen. Hij wil zeggen dat zij in het uiterste gevaar waren en zonder vermogen om zich daaruit te helpen.
4Misschien zal de Heere, uw God, horen al de woorden van Rabsake, denwelken zijn heer, de koning van Assyrië, gezonden heeft, om den levenden God te honen, en te schelden, met woorden, die de Heere, uw God, gehoord heeft; hef dan een gebed op voor het overblijfsel, dat gevonden wordt.
 Misschien zal de HEERE, Dat is, in achting nemen; dit is hier geen woord van twijfeling, maar van goede hoop. Vergelijk Num 23:3; Jos 14:12, enz.
,
 en te schelden, Anders, en zal straffen de woorden, die de HEERE uw God gehoord heeft.
,
 dat gevonden wordt Dat is, hetwelk tegenwoordig en voorhanden en in wezen is. Versta door dit overblijfsel den stam van Juda, die den rechten godsdienst behouden had en nog uit zijn land niet verdreven was.
5En de knechten van den koning Hizkia kwamen tot Jesaja. 6En Jesaja zeide tot hen: Zo zult gij tot uw heer zeggen: Zo zegt de Heere: Vrees niet voor de woorden, die gij gehoord hebt, waarmede Mij de dienaars van den koning van Assyrië gelasterd hebben.
 dienaars Hebreeuws, jongelingen; dat is, dienaren, of officieren, in getal drie, hier tevoren genaamd boven, 2Ki 18:17. Van het Hebreeuwse woord, zie Gen 22:5.
7Zie, Ik zal een geest in hem geven, dat hij een gerucht horen zal, en weder in zijn land keren; en Ik zal hem door het zwaard in zijn land vellen.
 geest in hem geven, Dat is, wil, voornemen, ijver, genegenheid, beweging. Alzo wordt het woord geest genomen in het goede, 2Ch 36:22; Ezr 1:1; Hag 1:14; en in het kwade, Jdg 8:3; Job 15:13; Pro 16:32, en Pro 25:28. Anderen nemen het woord geest voor geblaas, wind, gedruis.
,
 gerucht horen zal, Namelijk, van Tirgaka, den koning van Cusch, die uitkomen zou om hem te bestrijden. Zie onder, vs.9.
8Zo kwam Rabsake weder, en vond den koning van Assyrië, strijdende tegen Libna; want hij had gehoord, dat hij van Lachis vertrokken was.
 Libna; Een stad in den stam van Juda, van welke zie Jos 10:29, en Jos 15:42, en Jos 21:13.
9Als hij nu hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen: Ziet, hij is uitgetogen om tegen u te strijden, zond hij weder boden tot Hizkia, zeggende:
 hij nu hoorde Namelijk, de koning van Assyrië.
,
 koning van Cusch, Dat is, der Arabieren, of der Moren. Zie Num 12:1.
,
 zond hij Hebreeuws, hij keerde weder en zond; dat is, hij zond wederom. Zie Num 11:4.
10Zo zult gij spreken tot Hizkia, den koning van Juda, zeggende: Laat u uw God niet bedriegen, op welken gij vertrouwt, zeggende: Jeruzalem zal in de hand des konings van Assyrië niet gegeven worden. 11Zie, gij hebt gehoord, wat de koningen van Assyrië aan alle landen gedaan hebben, die verbannende; en zoudt gij gered worden?
 verbannende; Zie Deu 2:34.
,
 zoudt gij gered worden? Dat is, gij zult ganselijk niet gered worden. Het is een manier van vragen, die zeer sterkelijk loochent. Zie Gen 18:17.
12Hebben de goden der volken, die mijn vaders verdorven hebben, dezelve gered, als Gozan, en Haran, en Rezef, en de kinderen van Eden, die in Telasser waren?
 Gozan, Zie boven, 2Ki 17:6, en de aantekening.
,
 Haran, Een stad in Mesopotamië. Zie Gen 11:31.
,
 Rezef, Hebreeuws, Retsef, gelegen in Mesopotamië.
,
 Eden, Dit was een landschap, gelegen in Chaldea of Babylonië. Zie daarvan Gen 2:8; Eze 27:23.
,
 Telasser waren? De naam, naar eniger gevoelen, ener sterkte, gelegen in het midden van den Eufraat. Anderen nemen het voor een landschap.
13Waar is de koning van Hamath, en de koning van Arpad, en de koning der stad Sefarvaim, Hena en Ivva?
 Arpad, Zie boven, 2Ki 18:34.
,
 Hena en Ivva? Zie boven, 2Ki 18:34.
14Als nu Hizkia de brieven uit der boden hand ontvangen, en die gelezen had, ging hij op in het huis des Heeren, en Hizkia breidde die uit voor het aangezicht des Heeren.
 huis des HEEREN, Dat is, den tempel.
,
 voor het aangezicht des HEEREN Dat is, in het voorhof, tegenover de ark des verbonds, welke was in het heilige der heiligen, tot een teken van Gods tegenwoordige bijwoning. Zie Lev 1:3, en Lev 9:24.
15En Hizkia bad voor het aangezicht des Heeren, en zeide: O Heere, God Israëls, Die tussen de cherubim woont! Gij zelf, Gij alleen zijt de God van alle koninkrijken der aarde, Gij hebt den hemel en de aarde gemaakt.
 de cherubim Versta, de twee cherubim, die aan beide de einden van het verzoendeksel der ark stonden, Exo 25:18, enz. Deze benaming Godes is ook 1Sa 4:4. Zie Num 7:89, met de aantekening.
,
 woont Of, zit.
16O, Heere! neig Uw oor en hoor, doe, Heere! Uw ogen open en zie, en hoor de woorden van Sanherib, die dezen gezonden heeft, om den levenden God te honen.
 dezen gezonden heeft, Namelijk, Rabsake. Zie boven, 2Ki 18:17, enz.
17Waarlijk, Heere, hebben de koningen van Assyrië die heidenen en hun land verwoest; 18En hebben hun goden in het vuur geworpen; want zij waren geen goden, maar het werk van mensenhanden, hout en steen; daarom hebben zij die verdorven.
 geworpen; Hebreeuws, gegeven.
19Nu dan, Heere, onze God, verlos ons toch uit zijn hand; zo zullen alle koninkrijken der aarde weten, dat Gij, Heere, alleen God zijt. 20Toen zond Jesaja, de zoon van Amoz, tot Hizkia, zeggende: Zo spreekt de Heere, de God Israëls: Dat gij tot Mij gebeden hebt tegen Sanherib, den koning van Assyrië, heb Ik gehoord. 21Dit is het woord, dat de Heere over hem gesproken heeft: De jonkvrouw, de dochter van Sion, veracht u, zij bespot u, de dochter van Jeruzalem schudt het hoofd achter u.
 woord, Versta, de zaak, die de Heere den profeet Jesaja geopenbaard had, rakende den koning van Assyrië.
,
 De jonkvrouw, Versta, den staat of het koninkrijk des Joodsen volks, of de stad Jeruzalem, welke men oordeelt aldus genaamd te zijn, omdat zij nog van niemand ten enenmaal overweldigd en ingenomen was geweest.
,
 dochter van Sion, Gelijk het woord dochters, na den naam ener stad gesteld zijnde, betekent de dorpen en kleine steden daaronder sorterende, Num 21:15; Jdg 1:27; alzo het woord dochter voor den naam ener stad of van een land gesteld zijnde, betekent de inwoners daarvan, gelijk 1Ki 19:21; Psa 45:13, en Psa 137:8; Isa 23:12, en Isa 47:1.
,
 schudt het hoofd Het hoofd schudden achter, of over iemand, is, hem verachten en bespotten; Job 16:4; Psa 22:8, en Psa 44:15; Isa 37:22; Jer 18:16; Lam 2:15.
22Wien hebt gij gehoond en gelasterd? en tegen Wien hebt gij de stem verheven, en uw ogen omhoog opgeheven? Tegen den Heilige Israëls!
 en uw ogen Anders, ja gij hebt uw ogen omhoog opgeheven tegen des Heiligen Israëls.
,
 Heilige Israëls God is zo genaamd, niet alleen omdat Hij heilig is, ja de heiligheid zelve, maar ook omdat Hij zich een volk afzondert, hetwelk Hij door het bloed en den Geest van Christus heiligt. Zie deze benaming ook Isa 5:24; Jer 51:5, enz.
23Door middel uwer boden hebt gij den Heere gehoond, en gezegd: Ik heb met de menigte mijner wagenen beklommen de hoogten der bergen, de zijden van den Libanon; en ik zal zijn hoge cederbomen, en zijn uitgelezen dennebomen afhouwen; en zal komen in zijn uiterste herberg, in het woud zijns schonen velds.
 Door middel Hebreeuws, door de hand.
,
 uwer boden Namelijk, Tartan, Rabsaris en Rabsake; boven, 2Ki 18:17.
,
 Libanon; Zie van dit gebergte 1Ki 4:33.
,
 hoge cederbomen, Hebreeuws, de hoogte zijner cederbomen, en de keur zijnen dennebomen. Sommigen verstaan hiermede de schone en sterke steden van Juda, die de koning van Assyrië ingenomen had; boven, 2Ki 18:13.
,
 zijn uiterste herberg, Hebreeuws, de herberg van zijn einde, of uiterste. Versta, al de plaatsen van Judea, in wat uiterste einden of hoeken des lands dezelve zouden mogen gelegen zijn. De zin is dat de koning van Assyrië voorgenomen had geen plaats vrij te laten, maar het gehele land af te lopen, in te nemen en te verwoesten.
,
 schonen velds Anders, Karmels. De naam van een aangenaam en vruchtbaar gebergte, gelegen in den stam van Issaschar, van hetwelk zie 1Ki 18:19; het woord schijnt hier genomen te worden voor een schone, lieflijke en vruchtbare plaats. Alzo Isa 10:18; Jer 2:7, en Jer 4:26, enz.
24Ik heb gegraven en heb gedronken vreemde wateren; en ik heb met mijn voetzolen alle rivieren der belegerde plaatsen verdroogd.
 Ik heb gegraven Dat is, hoewel ik met mijn leger door dorre en waterloze landen gekomen ben, en dat men mij gezocht heeft alle water te benemen, opdat ik genoodzaakt zou zijn dit land te ruimen, 2Ch 32:3-4, nochtans heb ik, door mijn wijsheid en macht, water genoeg bekomen, zelfs in plaatsen, waar het tevoren niet was.
,
 vreemde wateren; Dat is, nieuwe en nooit tevoren gevonden of bekende wateren.
,
 en ik heb met mijn voetzolen Hij wil zeggen dat hij niet alleen zijn heir kon verzorgen van water, maar ook zijn vijanden, die hij belegerde, daarvan beroven, en dat door de grote menigte van krijgslieden, die hem volgden.
,
 rivieren Hebreeuws, rivieren, of beken der belegering.
25Hebt gij niet gehoord, dat Ik zulks lang te voren gedaan heb en dat van oude dagen af geformeerd heb? Nu heb Ik dat doen komen, dat gij zoudt zijn, om de vaste steden te verstoren tot woeste hopen.
 Hebt gij niet gehoord, Tot hiertoe zijn verhaald de woorden des konings van Assyrië. Nu volgen hier weder de woorden Gods, waarmede Hij den koning toespreekt. Hij wil zeggen, Gij hebt u niet te beroemen op uw victoriën, want zij zijn mijn werk, tot straf der volken, door de verwoesting hunner steden en landen.
,
 van oude dagen af Hebreeuws, van dagen der oudheid.
26Daarom waren haar inwoners handeloos; zij waren verslagen en beschaamd; zij waren als het gras des velds, en de groene grasscheutjes, het hooi der daken, en het brandkoren, eer het over einde staat.
 Daarom De zin is: Gelijk de overwinning van God komt, alzo ook de vrees en verslagenheid en de zwakheid, waardoor men overwonnen wordt.
,
 handeloos; Hebreeuws, kort van hand; dat is, van kleine kracht, van krank vermogen. Alzo Isa 37:27.
,
 groene grasscheutjes, Hebreeuws, de groente van het grasje, of kruidje. Anders, het moeskruid der kruidjes; dat is, het kleine moeskruidje.
27Maar Ik weet uw zitten, en uw uitgaan, en uw inkomen, en uw woeden tegen Mij.
 zitten, Dat is, als uw voornemen, raad, aanslagen en bedrijf. Vergelijk hiermede de aantekening Deu 31:2.
28Om uw woeden tegen Mij, en dat uw woeling voor Mijn oren opgekomen is, zo zal Ik Mijn haak in uw neus leggen, en Mijn gebit in uw lippen, en Ik zal u doen wederkeren door dien weg, door denwelken gij gekomen zijt.
 zo zal Ik Dit is een gelijkenis, genomen van degenen, die met wrede beesten omgaan; om daarmede te verklaren de kracht Gods, die Hij gebruikt om de razende tirannen te bedwingen.
,
 Mijn gebit Een andere gelijkenis genomen van degenen, die een wild paard te regeren hebben.
,
 in uw lippen, Dat is, in uw mond.
29En dat zij u een teken, dat men in dit jaar eten zal, wat van zelf gewassen is; en in het tweede jaar, wat daarvan weder uitspruit; maar zaait in het derde jaar, en maait, en plant wijngaarden, en eet hun vruchten.
 En dat zij u een teken, Dit wordt gesproken tot den koning Hizkia, om hem en zijn volk te verzekeren, dat zij van het geweld des konings van Assyrië verlost zouden worden.
,
 wat van zelf gewassen is; Het Hebreeuwse woord betekent hetgeen na den oogst van de uitgevallen zaden vanzelf wast zonder den arbeid der mensen.
,
 wat daarvan weder uitspruit; Het teken was, dat zij niet alleen in het eerste jaar, als het land van de Assyriërs afgelopen was, maar ook in het volgende daarna genoeg leeftocht, vanzelf opgewassen, in het veld vinden zouden. Zie wijders Isa 37:30.
30Want het ontkomene, dat overgebleven is van het huis van Juda, zal wederom nederwaarts wortelen, en zal opwaarts vrucht dragen.
 ontkomene, Hebreeuws, de ontkoming; dat is, die ontkomen zullen zijn. Alzo in vs.31.
,
 wederom Hebreeuws, zal wortel toedoen.
,
 nederwaarts Een gelijkenis, genomen van de planten, met welke betekend wordt dat die van Juda gans groten voorspoed en welstand zouden hebben.
,
 vrucht dragen Hebreeuws, vrucht maken. Het Hebreeuwse woord peri betekent hier niet alleen de vruchten, maar ook de struiken, die de vruchten dragen. Alzo Lev 23:40. Zie de aantekening.
31Want van Jeruzalem zal het overblijfsel uitgaan, en het ontkomene van den berg Sion; de ijver van den Heere der heirscharen zal dit doen.
 overblijfsel uitgaan, Te weten, dat aan de handen der vijanden ontkomen zal, zijnde bewaard en verzekerd geweest in de stad Jeruzalem, die in het veld der Assyriërs niet vallen zal.
,
 de ijver Dat is, de brandende liefde Gods voor zijn volk en zijn heftige gramschap tegen de vijanden zullen deze verlossing teweegbrengen. Vergelijk Isa 9:6.
32Daarom zo zegt de Heere van den koning van Assyrië: Hij zal in deze stad niet komen, noch daar een pijl inschieten; ook zal hij met geen schild daarvoor komen, en zal geen wal daartegen opwerpen. 33Door den weg, dien hij gekomen is, door dien zal hij wederkeren; maar in deze stad zal hij niet komen, zegt de Heere. 34Want Ik zal deze stad beschermen, om die te verlossen, om Mijnentwil, en om Davids, Mijns knechts wil.
 om Mijnentwil, Dat is, opdat mijn naam bekend, geprezen, geëerd en gevreesd worde. Vergelijk Pro 16:4; Isa 48:9, Isa 48:11; Eze 36:21-23.
,
 om Davids, Zie 1Ki 11:12.
35Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de Engel des Heeren uitvoer, en sloeg in het leger van Assyrië honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, ziet, die allen waren dode lichamen.
 leger van Assyrië Versta, Sanheribs leger, dat voor Libna lag, [of naar sommiger gevoelen, in optocht was naar Jeruzalem], boven, vs.8, waar Rabsake weder tot hem kwam, zonder Jeruzalem te belegeren, gelijk God beloofd had, vs.32. Vergelijk Isa 37:33, Isa 37:36.
,
 zij zich des morgens Namelijk, de koning van Assyrië en zijn raadsheren.
,
 die allen waren dode lichamen Te weten, die van den engel geslagen waren.
36Zo vertrok Sanherib, de koning van Assyrië, en toog henen, en keerde weder; en hij bleef te Nineve.
 Ninevé Zie Gen 10:11-12.
37Het geschiedde nu, als hij in het huis van Nisroch, zijn god, zich nederboog, dat Adramelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in het land van Ararat; en Esar-haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.
 Nisroch, De naam van den afgod der Ninevieten.
,
 nederboog, Te weten, om hem aan te bidden en godsdienstiglijk te eren.
,
 hem met het zwaard Gelijk voorzegd was, boven, vs.7.
,
 Ararát; Zie Gen 8:4.
,
 Esar-haddon, Hij regeerde [zoals enigen schrijven] tien jaren in Ninevé. Na dezen is de monarchie van de Assyriërs op de Babyloniërs gekomen.
Copyright information for DutSVVA