2 Kings 2

1Het geschiedde nu, als de Heere Elia met een onweder ten hemel opnemen zou, dat Elia met Elisa ging van Gilgal.
 Gilgal Zie van deze plaats Deu 11:30; Jos 4:19, en Jos 5:9.
2En Elia zeide tot Elisa: Blijf toch hier, want de Heere heeft mij naar Beth-el gezonden. Maar Elisa zeide: Zo waarachtig als de Heere leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Alzo gingen zij af naar Beth-el.
 Blijf toch hier, Dit beveelt hij om Elisa te beproeven, of om de wijze zijner opneming uit een heilige nederigheid te verbergen, zijnde hem niet geopenbaard dat Elisa daarbij moest wezen.
,
 Beth-el Zie van deze stad, Gen 12:8.
,
 Zo waarachtig Dat is, zo waar het is, dat de Heere leeft en dat gij leeft, zo waar is het ook, dat ik van u niet zal scheiden. Dit is hier eigenlijk geen eed, ten aanzien van het tweede lid, maar een verzekering van hetgeen men zegt door vergelijking van hetzelve met iets anders, hetwelk buiten twijfel is. Alzo in het volgende, en 1Sa 1:26, en 1Sa 25:26, en onder, 2Ki 4:30, enz.
,
 ik zal Hebreeuws, zo ik u verlaten zal! alzo 2Ki 1:4, 2Ki 1:6.
3Toen gingen de zonen der profeten, die te Beth-el waren, tot Elisa uit, en zeiden tot hem: Weet gij, dat de Heere heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? En hij zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil.
 zonen Zie 1Ki 20:35.
,
 Weet gij, Zij en Elisa hebben dit geweten zonder twijfel door Gods openbaring en den geest der profetie.
,
 uw heer Namelijk, Elia, wiens discipel en dienaar Elisa was.
,
 uw hoofd Hebreeuws, van op, of, over uw hoofd; dat is, van u. Alzo 2Ki 1:5. Zij spreken aldus, ziende op de wijze van het zitten in de hogescholen, waar de meester, of leraar, in een verheven plaats zittende, zijner discipelen hoofden aan zijn voeten heeft gehad, zulks dat hij van dezelve scheidende, als wegging van hun hoofden. Vergelijk Deu 33:3; onder, 2Ki 4:38; Act 22:3.
4En Elia zeide tot hem: Elisa, blijf toch hier, want de Heere heeft mij naar Jericho gezonden. Maar hij zeide: Zo waarachtig als de Heere leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Alzo kwamen zij te Jericho.
 Jericho Een stad, gelegen in den stam van Benjamin, niet ver van de Jordaan. Zij werd toegenaamd de Palmstad; Deu 34:3, zie de aantekening.
5Toen traden de zonen der profeten, die te Jericho waren, naar Elisa toe, en zeiden tot hem: Weet gij, dat de Heere heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? En hij zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil.
 die te Jericho Hieruit blijkt dat de profeten in veel steden hun scholen gehad hebben, in welke jonge profeten en leraars tot bekering van het afvallige Israël opgekweekt werden.
6En Elia zeide tot hem: Blijf toch hier, want de Heere heeft mij naar de Jordaan gezonden. Maar hij zeide: Zo waarachtig als de Heere leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten! En zij beiden gingen henen. 7En vijftig mannen van de zonen der profeten gingen henen, en stonden tegenover van verre; en die beiden stonden aan de Jordaan.
 stonden Te weten, om waar te nemen wat den profeet Elia wedervaren zou.
8Toen nam Elia zijn mantel, en wond hem samen, en sloeg het water, en het werd herwaarts en derwaarts verdeeld; en zij beiden gingen er door op het droge. 9Het geschiedde nu, als zij overgekomen waren, dat Elia zeide tot Elisa: Begeer wat ik u doen zal, eer ik van bij u weggenomen worde. En Elisa zeide: Dat toch twee delen van uw geest op mij zijn!
 twee delen Hebreeuws, de mond van twee, in, of van uw geest op, of tot mij; dat is, het deel van twee; hetwelk is twee delen. Het woord mond is voor het deel van enige zaak genomen, Deu 21:17; Zec 13:8. De zin is, alsof hij zeide: Dewijl gij, o mijn vader, veel kinderen, dat is jonge profeten, nalaat, die allen een deel uwer gaven zullen behoeven, zo is mijn bede dat ik twee delen heb; dat is, dat mijn deel nog eens zo groot zij als het hunne, zijnde gelijk uw eerstgeboren en voornaamste discipel, die in uw plaats opvolgen moet. Anderen nemen de dubbele portie ten aanzien en in vergelijking van Elia, zodat Elisa zou begeerd hebben nog eens zoveel van de profetische gaven als Elia daarvan had. Ook kan men de begeerte van Elisa eenvoudig aldus verstaan, dat hij begeerd heeft de tweeërlei profetische gaven, in welke Elia onder andere profeten zeer heeft uitgestoken, welke waren:I. het voorzeggen van toekomende dingen;II. het doen van grote wonderwerken. Of hij verstaat het deel der profetie, hetwelk Elia had gehad, hetwelk tweevoudig, dat is zeer groot was geweest, ten aanzien van veel andere profeten.
10En hij zeide: Gij hebt een harde zaak begeerd; indien gij mij zult zien, als ik van bij u weggenomen worde, het zal u alzo geschieden; doch zo niet, het zal niet geschieden.
 harde zaak Hebreeuws, gij hebt het hard gemaakt met bidden. Hard wordt hier genoemd dat de mensen niet geven kunnen, maar God alleen geeft, en dat zeer zelden.
,
 indien Dit wordt hem als een teken voorgesteld van hetgeen God, rakende zijne begeerte, doen zou, opdat hij hier intussen, naar de vervulling van het teken met vurige gebeden verlangen zou, en dat ontvangen hebbende, van nieuws in het beroep van zijn profetisch ambt gesterkt mocht worden.
,
 zult zien, Hebreeuws, zult zien van bij u weggenomen worden.
11En het gebeurde, als zij voortgingen, gaande en sprekende, ziet, zo was er een vurige wagen met vurige paarden, die tussen hen beiden scheiding maakten. Alzo voer Elia met een onweder ten hemel.
 wagen Geregeerd en bestuurd van de heilige engelen. Vergelijk onder, 2Ki 6:17.
12En Elisa zag het, en hij riep: Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiteren! En hij zag hem niet meer; en hij vatte zijn klederen en scheurde ze in twee stukken.
 Mijn vader, Zo noemt hij zijn meester uit liefde en eerbied, gelijk ter andere zijde de discipelen zonen hunner meesters genoemd worden. Zie 1Ki 20:35, en de aantekening daarop.
,
 wagen Israëls Dat is, de macht en de sterkte Israëls, welke ten oorlog meest in wagens en ruiters was gelegen. De zin is, dat Elia's leer, gebeden en werken meerdere kracht tot bescherming des lands was dan in het geweld van den oorlog. Vergelijk onder, 2Ki 13:14.
,
 en scheurde ze Tot een teken van treurigheid, die hij maakte over de wegneming van zijn meester. Zie Gen 37:29.
,
 stukken Hebreeuws, scheuringen.
13Hij hief ook Elia’s mantel op, die van hem afgevallen was, en keerde weder, en stond aan den oever van de Jordaan. 14En hij nam den mantel van Elia, die van hem afgevallen was, en sloeg het water, en zeide: Waar is de Heere, de God van Elia? Ja, Dezelve? En hij sloeg het water, en het werd herwaarts en derwaarts verdeeld, en Elisa ging er door.
 HEERE, Te weten, die in een gelijke daad door Elia zijn kracht in het verdelen der wateren recht tevoren bewezen had. Zie boven, vs.8.
15Als nu de kinderen der profeten, die tegenover te Jericho waren, hem zagen, zo zeiden zij: De geest van Elia rust op Elisa; en zij kwamen hem tegemoet, en bogen zich voor hem neder ter aarde.
 bogen Hem burgerlijke eer bewijzende, als een profeet, gekomen in Elia's plaats en rijkelijk met zijn profetische gaven voorzien. Zie Gen 18:2.
16En zij zeiden tot hem: Zie nu, er zijn bij uw knechten vijftig dappere mannen; laat hen toch heengaan, en uw heer zoeken, of niet misschien de Geest des Heeren hem opgenomen, en op een der bergen, of in een der dalen hem geworpen heeft. Doch hij zeide: Zendt niet.
 uw knechten Dat is, bij ons, die bereid zijn u te dienen.
,
 dappere Of, sterke. Hebreeuws, mannen, zonen der dapperheid, sterkte, of kloekheid. Versta zulken, die bekwaam waren om deze reis en dit werk aan te nemen.
,
 opgenomen, Zij meenden dat hij hun niet voor altijd, maar alleen voor zekere dagen ontnomen was. Vergelijk de aantekening op 1Ki 18:12.
,
 Zendt niet Want hij wist voorzeker dat hij naar lijf en ziel tot God in den hemel opgenomen was.
17Maar zij hielden bij hem aan tot schamens toe; en hij zeide: Zendt. En zij zonden vijftig mannen, die drie dagen zochten, doch hem niet vonden.
 tot schamens toe; Dit kan bekwamelijk verstaan worden van Elisa, omdat hij zolang moest gebeden worden, hoewel men het ook zou kunnen verstaan van de zonen der profeten, omdat zij zolang en veel moesten bidden.
18Toen kwamen zij weder tot hem, daar hij te Jericho gebleven was; en hij zeide tot hen: Heb ik tot ulieden niet gezegd: Gaat niet? 19En de mannen der stad zeiden tot Elisa: Zie toch, de woning dezer stad is goed, gelijk als mijn heer ziet; maar het water is kwaad, en het land onvruchtbaar.
 onvruchtbaar Dat is, het land laat de vruchten der aarde niet tot haar vollen wasdom en rijpheid komen; ja ook is het leven der mensen en der beesten, mitsgaders huns lijfs dracht en vrucht, schadelijk, waardoor het land van inwoners beroofd wordt. Waarop het Hebreeuwse woord ziet, betekenende beroven van kinderen, mensen, of wat den mens lief is.
20En hij zeide: Brengt mij een nieuwe schaal, en legt er zout in. En zij brachten ze tot hem.
 Brengt Hebreeuws, neemt mij; dat is, neemt en brengt mij. Zie Gen 12:15.
21Toen ging hij uit tot de waterwel, en wierp het zout daarin, en zeide: Zo zegt de Heere: Ik heb dit water gezond gemaakt, er zal geen dood noch onvruchtbaarheid meer van worden.
 dood Aan mensen en beesten.
,
 onvruchtbaarheid Te weten, niet alleen aan mensen en beesten, maar ook aan het land en het gewas der aarde. Zie boven, vs.19.
22Alzo werd dat water gezond, tot op dezen dag, naar het woord van Elisa, dat hij gesproken had. 23En hij ging van daar op naar Beth-el. Als hij nu den weg opging, zo kwamen kleine jongens uit de stad; die bespotten hem, en zeiden tot hem: Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op!
 die bespotten hem, Uit verachting niet alleen zijns persoons, omdat hij kaal was, maar ook zijns ambts, omdat hij een profeet des Heeren was en dienvolgens een gedurig bestraffer der afgoderij, die deze jongens van der jeugd af ingedronken hadden, en die daar binnen Behtel zo afgrijslijk gepleegd werd, dat de profeten deze stad Bethaven, dat is een huis der ijdelheid en goddeloosheid genoemd hebben, Hos 4:15; Amo 5:5.
,
 Kaalkop, Hebreeuws, kaal; dat is, die kaal is.
24En hij keerde zich achterom, en hij zag ze, en vloekte hen, in den Naam des Heeren. Toen kwamen twee beren uit het woud, en verscheurden van dezelve twee en veertig kinderen.
 vloekte hen, Niet uit haat van hun personen, maar van de afgoderij, die zij zozeer beminden, dat zij den waren God en zijn trouwe dienaren, van den tijd dat zij enig verstand gehad hadden, geleerd en gewend waren vijandelijk te haten.
,
 in den Naam des HEEREN Dat is, door bevel en ingeving des Heeren; of met aanroeping zijns naams. In den naam des Heeren iets doen, is zulks te doen:I. door bevel, last en drijving Gods, Deu 18:19; 2Ch 33:18; Joh 5:43;II. met het vertrouwen op Gods hulp en de aanroeping zijns naams, Psa 44:6, en Psa 63:5;III. om Godswil, of ter oorzaak van hem, Mat 18:5; ter ere Gods, Col 3:17.
25En hij ging van daar naar den berg Karmel; en van daar keerde hij weder naar Samaria.
 Karmel; Zie 1Ki 18:19.
Copyright information for DutSVVA