2 Kings 21

1Manasse was twaalf jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde vijf en vijftig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Hefzi-bah.
 was twaalf jaren oud, Hebreeuws, een zoon van twaalf jaar.
,
 vijf en vijftig Begrijp hierin den tijd, in denwelken hij te Babel is gevangen geweest; 2Ch 33:11.
,
 Hefzi-bah Hebreeuws, Chephts-Ba.
2En hij deed dat kwaad was in de ogen des Heeren, naar de gruwelen der heidenen, die de Heere voor het aangezicht der kinderen Israëls uit de bezitting verdreven had.
 kwaad was Zie 1Ki 11:6.
3Want hij bouwde de hoogten weder op, die Hizkia, zijn vader, verdorven had; en hij richtte Baäl altaren op, en maakte een bos, gelijk als Achab, de koning van Israël, gemaakt had, en boog zich neder voor al het heir des hemels, en diende ze.
 bouwde Hebreeuws, hij keerde weder en bouwde; dat is, hij bouwde weder. Zie Num 11:4.
,
 hoogten weder op, Zie Lev 26:30.
,
 Baäl altaren op, Zie Jdg 2:11.
,
 bos, Zie van de afgodische bossen Deu 7:5, welke te maken God uitdrukkelijk verboden had; Deu 16:21.
,
 het heir des hemels, Versta, de zon en de maan, met de andere planeten en sterren. Zie Deu 4:19, en de aantekening.
4En hij bouwde altaren in het huis des Heeren, waarvan de Heere gezegd had: Te Jeruzalem zal Ik Mijn Naam zetten.
 Mijn Naam zetten Versta, den naam des Heeren alleen, en niet mede der afgoden. Zie den zin dezer woorden 1Ki 8:29.
5Daartoe bouwde hij altaren voor al het heir des hemels, in beide de voorhoven van het huis des Heeren.
 beide Waarvan het eerste of binnenste was der priesters, staande naast den tempel; het andere des volks buiten aan het eerste. Zie van beide 1Ki 6:3, 1Ki 6:36.
6Ja, hij deed zijn zoon door het vuur gaan, en pleegde guichelarij en gaf op vogelgeschrei acht; en hij stelde waarzeggers en duivelskunstenaren; hij deed zeer veel kwaads in de ogen des Heeren, om Hem tot toorn te verwekken.
 door het vuur gaan, Te weten, in het dal van den zoon van Hinnom, 2Ch 33:6, den afgod Molech ter ere. Zie Lev 18:21.
,
 guichelarij Zie van de betekenis des Hebreeuwsen woords, als ook des volgenden, dat wij overzetten, op vogelgeschrei acht geven, Lev 19:26.
,
 stelde waarzeggers en duivelskunstenaren; Hebreeuws, maakte. Zie van dit woord waarzeggers en het volgende, Lev 19:31. Dezen wordt Manasse gezegd gemaakt te hebben, omdat hij hen openbaarlijk heeft verordineerd en voorgesteld, opdat zij alle mensen met hun duivelarij ten dienste zouden staan.
,
 Hem Dit woord is hier ingevoegd uit 2Ch 33:6.
7Hij stelde ook een gesneden beeld van het bos, dat hij gemaakt had, in het huis, waarvan de Heere gezegd had tot David, en tot zijn zoon Salomo: In dit huis, en in Jeruzalem, die Ik uit alle stammen van Israël verkoren heb, zal Ik Mijn Naam zetten in eeuwigheid.
 een gesneden beeld Of, het gesneden beeld, met aanwijzing van een zeker beeld van het afgodische bos.
,
 dat hij gemaakt had, Zie boven, vs.3.
,
 alle stammen Dat is, uit alle plaatsen en steden, die van de stammen bewoond worden.
,
 Mijn Naam Zie boven, vs.4.
,
 in eeuwigheid Dat is, gedurende den tijd der wet. Zie Gen 13:15.
8En Ik zal niet voortvaren den voet van Israël te bewegen uit dit land, dat Ik hun vaderen gegeven heb; alleenlijk, zo zij waarnemen te doen, naar alles, wat Ik hun geboden heb, en naar de ganse wet, die Mijn knecht Mozes hun geboden heeft.
 te bewegen Of, gelijk staat 2Ch 33:8, te doen wijken, of, weg te nemen; dat is, de Israëlieten te doen verhuizen; dwalen en sukkelen uit dit land, gelijk den tien stammen wedervaren was; boven, 2Ki 18:11.
,
 ganse wet, Versta, de wet der zeden, der ceremoniën en der burgerlijke rechten. Zie de aantekening 2Ch 33:8.
9Maar zij hoorden niet; want Manasse deed hen dwalen, dat zij erger deden dan de heidenen, die de Heere voor het aangezicht der kinderen Israëls verdelgd had.
 erger deden Te weten, omda zij het licht der ware kennis van God en het voorschrift van den zuiveren godsdienst, dat de heidenen niet hadden, gans trouwelooslijk verwierpen, en in den gruwel der afgoderij de heidenen teboven gingen, die zovel vreemde afgoden niet dienden, zich meest met hun eigene tevreden houdende. Anders, erger doende, hetwelk ook kan verstaan worden van den koning Manasse, gelijk onder, vs.11.
10Toen sprak de Heere door den dienst van Zijn knechten, de profeten, zeggende:
 door den dienst Hebreeuws, door de hand.
11Dewijl dat Manasse, de koning van Juda, deze gruwelen gedaan heeft, erger doende dan al wat de Amorieten gedaan hebben, die voor hem geweest zijn, ja, ook Juda door zijn drekgoden heeft doen zondigen;
 Amorieten gedaan hebben, Onder den naam van dit ééne volk worden meermalen al de ongelovige en heidense volken des lands van Kanaän begrepen. Zie Gen 15:16.
,
 drekgoden Zie Lev 26:30.
12Daarom, alzo zegt de Heere, de God Israëls: Ziet, Ik zal een kwaad over Jeruzalem en Juda brengen, dat een ieder, die het hoort, beide zijn oren klinken zullen.
 dat een ieder, Versta, zulk een kwaad, dat zo grote, verwondering, vrees en verschrikking in aller mensen hart maken zal, dat hun zinnen zullen ontzet en bedwelmd worden, gelijk het gehoor des mensen door een geweldig gedeun en stijf geklank, recht voor de oren gemaakt, pleegt verdoofd te worden. Zie dezelfde gelijkenis 1Sa 3:11; Jer 19:3.
13En Ik zal over Jeruzalem het meetsnoer van Samaria trekken, mitsgaders het paslood van het huis van Achab; en Ik zal Jeruzalem uitwissen, gelijk als men een schotel uitwist; men wist dien uit, en men keert hem om op zijn holligheid.
 meetsnoer van Samaria Versta, de maat, of regel; dat is de hoedanigheid en gelijkheid der straf. De zin is, zulke straf, als Ik over de tien stammen en hun hoofdstad Samaria gezonden heb, zal Ik ook zenden over Juda en Jeruzalem, dat het land overheerd, de stad ingenomen en de inwoners gevankelijk zullen weggevoerd worden. Het is een gelijkenis, genomen van de timmerlieden en metselaars, die naar zekere maat hun werken zo afbreken als maken. Vergelijk Isa 34:11; Amo 7:7-8; Zec 1:16.
,
 paslood De voorgaande gelijkenis wordt behouden om te verklaren dat Jeruzalem gelijke straf overkomen zou, als het huis Achabs overkomen was.
,
 Ik zal De zin is, gelijk men de schotels, die tot een rein gebruik geheiligd worden, van alle vuiligheid uitwist of schuurt, en daarna omkeert opdat geen onreinigheid daarin valle; alzo zal Jeruzalem van de boze inwoners door wegvoering gezuiverd en hun regering zo omgekeerd worden, dat het opperste onder liggen zal.
,
 op zijn holligheid Of, randen. Hebreeuws, op zijn aangezicht.
14En Ik zal het overblijfsel Mijns erfdeels verlaten, en zal ze in de hand hunner vijanden geven; en zij zullen tot een roof en plundering worden al hun vijanden.
 overblijfsel Versta, den stam van Juda, of de Joden die alleen met degenen, die zich aan dezelve hielden, uit de Israëlieten overig waren, den naam van Gods volk voerende. Dit noemt God zijn erfdeel, omdat het Hem zo lief was als iemand zijn erfdeel is.
15Daarom, dat zij gedaan hebben dat kwaad was in Mijn ogen, en Mij tot toorn verwekt hebben, van dien dag, dat hun vaderen van Egypte uitgegaan zijn, ook tot op dezen dag toe. 16Daartoe vergoot Manasse ook zeer veel onschuldig bloed, totdat hij Jeruzalem van het ene einde tot het andere vervuld had; behalve zijn zonde, die hij Juda zondigen deed, doende wat kwaad was in de ogen des Heeren.
 bloed, Te weten, dergenen, die zijne gruwelen niet wilden navolgen.
,
 van het ene einde Hebreeuws, mond aan mond. Zie boven, 2Ki 10:21.
,
 zonde, Versta, de afgoderij, welke met zonderlinge uitneming zonde genoemd wordt, omdat zij regelrecht gaat tegen de majesteit Gods, van Hem ten hoogste gehaat en verboden wordt en niet wordt ongestraft gelaten. Zie 1Ki 11:6, en 1Ki 12:30.
17Het overige der geschiedenissen van Manasse, en al wat hij gedaan heeft, en zijn zonde, die hij gezondigd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda?
 zonde, Versta, inzonderheid zijn afgoderij tegen God en zijn tirannie tegen de mensen.
,
 zijn die niet geschreven Begrijp hieronder ook zijn gevangenis, berouw en bekering, en zijn daden daarop gevolgd; waarvan men ook zien kan 2Ch 33:11-12, enz.
18En Manasse ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven in den hof van zijn huis, in den hof van Uzza; en zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats. 19Amon was twee en twintig jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Mesullemet, een dochter van Haruz van Jotba.
 twee en twintig Hebreeuws, een zoon van twee en twintig jaar.
,
 Jotba Sommigen menen dat dit Jotbath zou mogen geweest zijn, waar de Israëlieten een legerplaats gehad hebben, toen zij uit Egypte naar het beloofde land door de woestijn reisden; Num 33:33; Deu 10:7.
20En hij deed dat kwaad was in de ogen des Heeren; gelijk als zijn vader Manasse gedaan had. 21Want hij wandelde in al den weg, dien zijn vader gewandeld had, en hij diende de drekgoden, die zijn vader gediend had, en hij boog zich voor die neder.
 al den weg, Te weten, den kwaden weg der afgoderij, ongelovigheid en velerlei snode werken. Zie 1Ki 15:26.
22Zo verliet hij den Heere, den God zijner vaderen, en hij wandelde niet in den weg des Heeren.
 wandelde niet Zie 1Ki 11:33.
23En de knechten van Amon maakten een verbintenis tegen hem, en zij doodden den koning in zijn huis. 24Maar het volk des lands versloeg allen, die tegen den koning Amon een verbintenis gemaakt hadden; en het volk des lands maakte zijn zoon Josia koning in zijn plaats. 25Het overige nu der geschiedenissen van Amon, wat hij gedaan heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? 26En men begroef hem in zijn graf, in den hof van Uzza; en zijn zoon Josia werd koning in zijn plaats.
Copyright information for DutSVVA