2 Kings 22

1Josia was acht jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde een en dertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jedida, een dochter van Adaja, van Bozkath.
 Bozkath De naam ener stad, gelegen in den stam van Juda; Jos 15:39.
2En hij deed dat recht was in de ogen des Heeren; en hij wandelde in al den weg van zijn vader David, en week niet af ter rechter hand noch ter linkerhand.
 dat recht was Zie 1Ki 11:32.
,
 wandelde Zie 1Ki 15:26.
,
 week niet af Zie Deu 5:32.
3Het geschiedde nu in het achttiende jaar van den koning Josia, dat de koning den schrijver Safan, den zoon van Azalia, den zoon van Mesullam, zond in het huis des Heeren, zeggende:
 achttiende jaar Te weten, van zijn koninkrijk, niet van zijn ouderdom, 2Ch 34:8. Aangaande zijn ouderdom, hij was nu zes en twintig jaren oud. Wat hij nu in de voorgaande jaren zijns levens koning zijnde gedaan heeft, zie 2Ch 34:3-4, enz.
,
 schrijver Safan, Dat is, des konings secretaris, of griffier. Zie boven, 2Ki 12:10.
4Ga op tot Hilkia, den hogepriester, opdat hij het geld opsomme, dat in het huis des Heeren gebracht is, hetwelk de wachters des dorpels van het volk verzameld hebben;
 hogepriester, Hebreeuws, den groten priester. Alzo ook onder, vs.8.
,
 het geld opsomme, Hebreeuws, voleinde het geld. Anders, de som des gelds, of, de collecte des gelds opneme, of, ten volle aanwende. De zin is dat hij de volle som van het geld, dat vergaderd was, van de collecteurs opnemen zou en aanleggen tot de vermaking en herbouwing des tempels. Vergelijk 2Ki 12:5, 2Ki 12:9-11.
,
 wachters Dezen waren Levieten. Zie boven, 2Ki 12:9-10; 2Ch 8:14, en 2Ch 34:9.
,
 dorpels Namelijk, van het huis des Heeren, of den tempel. Anders, der vaten.
5En dat zij dat geven in de hand der verzorgers van het werk, die besteld zijn over het huis des Heeren; opdat zij het geven aan degenen, die het werk doen, dat in het huis des Heeren is, om de breuken van het huis te beteren;
 verzorgers Dezen waren Levieten, gelijk te zien is 2Ch 34:12.
,
 degenen, In het Hebreeuws is wel hetzelfde woord, hetwelk recht tevoren in dit vs. is overgezet verzorgers, die opzicht hadden op het gehele werk der reparatie maar het betekent hier degenen, die het werk zelf maakten, gelijk dit blijkt uit vs.6, alwaar deze werklieden met onderscheid uitgedrukt worden.
,
 dat in het huis des HEEREN is, Anders, die in het huis des Heeren zijn.
6Aan de timmerlieden en de bouwlieden, en de metselaars, en om hout en gehouwene stenen te kopen, om het huis te beteren.
 metselaars, Zie boven, 2Ki 12:12.
,
 gehouwene stenen te kopen, Dat is, die uit de bergen gehouwen waren, en weder van de steenhouwers gehouwen en tot het bouwwerk moesten bekwaam gemaakt worden. Vergelijk 2Ch 34:11.
7Doch er werd met hen geen rekening gehouden van het geld, dat in hun hand geleverd was, want zij handelden trouwelijk.
 geen rekening gehouden Te weten, van de besteding en uitgave des gelds.
,
 trouwelijk Hebreeuws, in waarheid, of trouw. Alzo boven, 2Ki 12:15. Zie de aantekening.
8Toen zeide de hogepriester Hilkia tot Safan, den schrijver: Ik heb het wetboek in het huis des Heeren gevonden; en Hilkia gaf dat boek aan Safan, die las het.
 wetboek Versta, het originele wetboek, hetwelk Mozes zelf geschreven had, en dat aan de zijde van de ark gelegd was. Zie Deu 31:24, Deu 31:26.
9Daarna kwam Safan, de schrijver, tot den koning, en bracht den koning bescheid weder, en hij zeide: Uw knechten hebben het geld, dat in het huis gevonden was, samengebracht, en hebben het gegeven in de hand der verzorgers van het werk, die besteld waren over het huis des Heeren.
 Uw knechten Namelijk, Hizkia en ik.
,
 huis gevonden was, Namelijk, des Heeren; dat is, in den tempel.
,
 samengebracht, Hebreeuws, gegoten.
10Ook gaf Safan, de schrijver, den koning te kennen, zeggende: De priester Hilkia heeft mij een boek gegeven. En Safan las dat voor het aangezicht des konings.
 boek gegeven Het wetboek, waarvan boven, vs.8, en onder, vs.11, vermeld wordt.
11Het geschiedde nu, als de koning de woorden des wetboeks hoorde, dat hij zijn klederen scheurde.
 zijn klederen scheurde Tot een bewijs en getuigenis, zo van zijn droefenis over de zonden den gehelen lands, begaan tegen de wet Gods, als van de vrees voor de straffen, die in het wetboek gedreigd waren. Zie van de verscheuring der klederen in droevige gevallen, de aantekening Gen 37:29.
12En de koning gebood Hilkia, den priester, en Ahikam, den zoon van Safan, en Achbor, den zoon van Michaja, en Safan, den schrijver, en Asaja, den knecht des konings, zeggende:
 Achbor, Anders, Abdon genoemd; 2Ch 34:20.
,
 den knecht des konings, Dat is, die hem voor alle anderen, in voorname of bijzondere zaken ten dienste stond en als bij de hand was. Alzo Mat 8:9.
13Gaat henen, vraagt den Heere voor mij, en voor het volk, en voor het ganse Juda, over de woorden dezes boeks, dat gevonden is; want de grimmigheid des Heeren is groot, dewelke tegen ons aangestoken is, omdat onze vaderen niet gehoord hebben naar de woorden dezes boeks, om te doen naar al wat voor ons geschreven is.
 voor ons geschreven is Dat is, tot ons onderwijs en vermaning.
14Toen ging de priester Hilkia, en Ahikam, en Achbor, en Safan, en Asaja henen tot de profetes Hulda, de huisvrouw van Sallum, den zoon van Tikva, den zoon van Harhas, den klederbewaarder (zij nu woonde te Jeruzalem, in het tweede deel), en zij spraken tot haar.
 Tikva, Anders, Thokath de zoon van Hasra; 2Ch 34:22.
,
 klederbewaarder Versta, der heilige klederen, die in den dienst des Heeren gebruikt werden.
,
 in het tweede deel Te weten, der stad. Zie boven, 2Ki 20:4. Sommigen verstaan deze plaats van een college of huis der lering, in hetwelk de profeten en hun discipelen vergaderden om van Gods woord te spreken.
15En zij zeide tot hen: Zo zegt de Heere, de God Israëls: Zegt tot den man, die u tot mij gezonden heeft: 16Zo zegt de Heere: Zie, Ik zal kwaad over deze plaats brengen, en over haar inwoners, namelijk al de woorden des boeks, dat de koning van Juda gelezen heeft.
 kwaad Te weten, kwaad der straf. Zie Gen 19:19.
17Daarom dat zij Mij verlaten, en anderen goden gerookt hebben, opdat zij Mij tot toorn verwekten met al het werk hunner handen, zo zal Mijn grimmigheid aangestoken worden, tegen deze plaats, en niet uitgeblust worden.
 anderen goden gerookt hebben, Zie Gen 35:2.
,
 het werk Versta, de afgoden en beelden, die zo uit verachting genaamd worden. Deu 31:29; Psa 115:4, en Psa 135:15; Isa 2:8; Jer 1:16; Mic 5:12.
18Maar tot den koning van Juda, die u gezonden heeft, om den Heere te vragen, alzo zult gij tot hem zeggen: Zo zegt de Heere, de God Israëls: Aangaande de woorden, die gij gehoord hebt;
 de woorden, Te weten, die hij uit het wetboek van den schrijver Safan had horen lezen, boven, vs.10, inhoudende zeer zware dreigementen, die God tegen de overtreders zijner wet en verbrekers zijns verbonds daarin uitgesproken heeft.
19Omdat uw hart week geworden is, en gij u voor het aangezicht des Heeren vernederd hebt, als gij hoordet, wat Ik gesproken heb tegen deze plaats en derzelver inwoners, dat zij tot een verwoesting en vloek zullen worden, en dat gij uw klederen gescheurd en voor Mijn aangezicht geweend hebt; zo heb Ik u ook verhoord, spreekt de Heere. 20Daarom zie, Ik zal u verzamelen tot uw vaderen, en gij zult met vrede in uw graf verzameld worden, en uw ogen zullen al het kwaad niet zien, dat Ik over deze plaats brengen zal. En zij brachten den koning het antwoord weder.
 verzamelen Zie Gen 25:8.
,
 vrede Versta dit ten aanzien van de algemene plagen, die van de Chaldeën over het gehele koninkrijk komen zouden, die Josia niet beleefd heeft.
,
 graf Hebreeuws, graven. Alzo 2Ch 16:14, en 2Ch 35:24. Dat is, in een uwer graven. Zo wordt in het onzekere gelaten, welk zijner graven dit graf was. Vergelijk Jdg 12:7.
,
 zij brachten Te weten, de mannen van Josia uitgezonden, en genaamd boven, vs.14.
Copyright information for DutSVVA