2 Samuel 5:6

6En de koning toog met zijn mannen naar Jeruzalem, tegen de Jebusieten, die in dat land woonden. En zij spraken tot David, zeggende: Gij zult hier niet inkomen, maar de blinden en kreupelen zullen u afdrijven; dat is te zeggen: David zal hier niet inkomen.
 toog Zonder twijfel door Gods raad en met toestemming der gezanten en oudsten van Israël, die bij hem geweest waren, vs.3.
,
 mannen Dat is, krijgslieden, gelijk in de voorgaande hoofstukken dikwijls.
,
 Jeruzalem, Tevoren genoemd Jebus, Jdg 19:10, en Salem, Gen 14:18; Psa 76:2-3, zijnde de plaats, die van God verkoren was om aldaar zijn naam te zetten en den stoel des koninkrijks van gans Israël op te richten, toebehorende Juda [Davids stam] en Benjamin.
,
 Jebusieten, Die tot dezen tijd toe Jeruzalem hadden ingenomen, of immers het meeste en sterkste deel, te weten, het slot. Zie Jdg 1:8, en Jdg 19:12.
,
 blinden en kreupelen zullen u afdrijven; Dien zij, [naar sommiger gevoelen] tot Davids spijt en spot de vesting in bewaring hadden gegeven, willende daarmede tonen dat de plaats van zichzelve zo vast en sterk was, dat ook kreupelen en blinden die tegen David zouden kunnen beschermen. Anders, tenzij dat gij die blinden en kreupelen wegneemt, of wegdoet; waardoor enigen verstaan der Jebusieten afgodische beelden, die zij, als patronen en beschermers, het slot toevertrouwden, noemende die blinden en kreupelen naar Davids en der Israëlieten gevoelen, maar menen dat zij wel anders zouden bevinden. Anderen verstaan door de blinden en kreupelen de soldaten van David, die zij zo verwijtelijk schelden, alsof zij zeiden: Het moesten andere krijgslieden doen dan uw volk.
Copyright information for DutSVVA