2 Samuel 23

1Voorts zijn dit de laatste woorden van David. David, de zoon van Isaï zegt, en de man, die hoog is opgericht, de gezalfde van Jakobs God, en liefelijk in psalmen van Israël, zegt:
 laatste woorden van David Voor zijn dood, naar het exempel van Jakob, Gen 49, en Mozes, Deu 32, en Deu 33.
,
 hoog is opgericht, Verheven uit nederigen stand, en gezalfd tot koning over Gods volk.
,
 psalmen van Israël, Die hij door ingeven des Heiligen Geestes voor de kerk Gods gedicht heeft.
2De Geest des Heeren heeft door mij gesproken, en Zijn rede is op mijn tong geweest. 3De God Israëls heeft gezegd, de Rotssteen Israëls heeft tot mij gesproken: Er zal zijn een Heerser over de mensen, een Rechtvaardige, een Heerser in de vreze Gods.
 Rotssteen Israëls Gelijk boven, 2Sa 22:2. Vergelijk 1Co 10:4.
,
 tot mij gesproken Anders, van mij; verstaande dat David hier verhaalt de profetieën, die God aangaande zijn persoon, koninkrijk en huis geopenbaard had, eensdeels aan David zelven, anderdeels aan de profeten Samuel, Nathan, enz.
,
 Heerser over de mensen, Versta, onzen eeuwigen geestelijken Koning en Heere Jezus Christus, wiens voorbeeld David, [alsook Salomo] geweest is, en van welken hem God geopenbaard had, dat hij uit zijn zaad [naar het vlees] zou voortkomen. Vergelijk Psa 2:8, en Psa 72:8; Jer 30:21; Mic 5:1. Anderen nemen het als een beschrijving van de deugden en schuldige plichten der regenten, passende ook daarop de volgende gelijkenis, vs.4, als waardoor beduid is de aangenaamheid en nuttigheid van zulke regenten, gelijk David en Salomo geweest zijn, hoewel gebrekkelijk in vele.
,
 Rechtvaardige, Zie Isa 53:11; Jer 23:5-6, en Jer 33:15-16; Zec 9:9 met de aantekeningen.
,
 vreze Gods Vergelijk Isa 11:2-3.
4En Hij zal zijn gelijk het licht des morgens, wanneer de zon opgaat, des morgens zonder wolken, wanneer van den glans na den regen de grasscheutjes uit de aarde voortkomen.
 gelijk het licht des morgens, Dat is, de komst van den Messias, en de verrichting van zijn zaligmakend ambt, zal zo lieflijk, aangenaam, nuttig en vruchtbaar zijn voor zijn kerk, als de zaken, in deze gelijkenis verhaald, voor de aarde en haar gewas zijn. Vergelijk met vs.4, Hos 6:3; Psa 110:3; idem Isa 60:1-2; Mal 4:2; Luk 1:78, en voorts Isa 44:3-4, enz., en Isa 55:10-11, enz.
5Hoewel mijn huis alzo niet is bij God, nochtans heeft Hij mij een eeuwig verbond gesteld, dat in alles wel geordineerd en bewaard is; voorzeker is daarin al mijn heil, en alle lust, hoewel Hij het nog niet doet uitspruiten.
 Hoewel mijn huis David belijdt hier zijne en zijns huizes zonden en onwaardigheid. [Vergelijk 2Sa 7:18-19, enz., en zie 2Sa 11, 2Sa 12, 2Sa 13, 2Sa 15, enz.], en roemt daartegen Gods onverdiende weldadigheid, hem bewezen door het eeuwig en onveranderlijk genadeverbond, zijnde gegrond in den Messias, wiens dag David [gelijk Abraham] door het geloof ziende, daarop getroost en verheugd in den Heere ontslapen is. Vergelijk 2Sa 22:51, en Psa 72:20, met de aantekeningen.
,
 wel geordineerd Dat is, hetwelk in Gods eeuwigen raad, tot zijn eer en zaligheid zijns volks, met alle middelen daartoe behorende, wijselijk besloten en voorgeschikt is, en tot de eindelijke vervulling toe zo vast bewaard is en gehouden zal worden, dat de poorten der hel daartegen niet zullen vermogen. Vergelijk Mat 16:18; Act 13:23, Act 13:32-33, enz.; Eph 1:3-4, enz.; 1Pe 1:5, 1Pe 1:510-11 enz.
,
 uitspruiten Dat is, hoewel de beloofde Scheut, of Spruit van Isaï en David, de Middelaar des verbonds, de Messias, nog niet is gekomen. Vergelijk Isa 4:2, en Isa 11:1; Jer 23:5, en Jer 33:15; Zec 3:8, en Zec 6:12. Sommigen verstaan dat David in vs.4 en vs.5 tegen elkander stelt de vergankelijkheid der dingen, die in vs.4 verhaald staan, en de eeuwigheid zijns koninkrijks en van zijn huis in den Messias, die uit zijn zaad voortkomen zou, en zetten deze verzen aldus over: 4
6Maar de mannen Belials zullen altemaal zijn als doornen, die weggeworpen worden, omdat men ze met de hand niet kan vatten;
 Belials Dat is, verworpenen, goddelozen, deugnieten, verachters en vijanden van het koninkrijk van Christus. Zie van dit woord Deu 13:13.
7Maar een iegelijk, die ze zal aantasten, voorziet zich met ijzer en het hout ener spies; en zij zullen ganselijk met vuur verbrand worden ter zelver plaats.
 voorziet zich Hebreeuws, wordt vervuld; dat is, hij vult zijn hand, hij voorziet zich eerst met enig instrument, waarmede hij de doornen onbeschadigd kan behandelen.
,
 ganselijk Hebreeuws, verbrandende verbrand worden
,
 ter zelver plaats Waar zij zijn gewassen, of heengeworpen waar zij liggen. Hebreeuws eigenlijk, in de zitplaats, of verblijfplaats, of stoel.
8Dit zijn de namen der helden, die David gehad heeft: Joscheb Baschebeth , de zoon van Tachkemoni, de voornaamste der hoofdlieden. Deze was Adino, de Ezniet, die zich stelde tegen achthonderd, die van hem verslagen werden op eenmaal.
 helden, Alzo worden hier genoemd Davids voornaamste krijgsofficieren, vanwege hun bijzondere dapperheid, manhaftigheid en onversaagdheid in den oorlog. De orde, die onder hen naar hun dapperheid en verdienste van David is aangesteld, is zeer aanmerkelijk.
,
 Joscheb Baschébeth, 1Ch 11:11 wordt hij genoemd Jaschobham; uit welke plaats het woord zoon hier ook is ingevoegd, gelijk ook aldaar Chachmoni wordt gesteld voor Tachkemoni
,
 de voornaamste Hebreeuws, het hoofd
,
 die zich stelde Anders, [die de overhand had] over, of tegen, enz.
,
 die van hem Vergelijk 1Ch 11:11. Sommigen menen dat van deze achthonderd maar driehonderd op de plaats zijn dood gebleven, omdat dit getal in het boek der Kronieken alleen vermeld wordt. Anderen houden het voor twee verscheidene victoriën.
9En na hem was Eleazar, de zoon van Dodo, zoon van Ahohi, deze was onder de drie helden met David, toen zij de Filistijnen beschimpten, die aldaar ten strijde verzameld waren, en de mannen van Israël waren opgetogen.
 Ahóhi, 1Ch 11:12. De Ahohiet
,
 beschimpten, Of, hoon, spijt aandeden, met uitdagen, enz. Anders, toen zij zichzelven waagden, of [hun zielen] versmaadden, of, verachtten, tegen de Filistijnen; dat is, toen zij hun leven of personen waagden, in perijkel stelden. Zie Jdg 5:18, waar die manier van spreken alzo volgehouden wordt.
10Deze stond op, en sloeg onder de Filistijnen, totdat zijn hand moede werd, ja, zijn hand aan het zwaard kleefde; en de Heere wrocht een groot heil ten zelven dage; en het volk keerde wederom hem na, alleenlijk om te plunderen.
 groot heil Of, een grote overwinning; alzo vs.12, en boven, 2Sa 22:51, zie aldaar.
,
 het volk Dat bereids opgetogen was, keerde weder terug en volgde hem, niet om te strijden [dewijl hij de victorie bevochten had], maar om te roven.
11Na hem nu was Samma, de zoon van Age, de Harariet. Toen de Filistijnen verzameld waren in een dorp, en aldaar een stuk akkers was vol linzen, en het volk voor het aangezicht der Filistijnen vluchtte;
 dorp, Anders, in een hoop [gelijk onder, vs.13], of, tot voedering, om fourage te halen.
,
 linzen, Alsook gersten, 1Ch 11:13, welke de Filistijnen mogen hebben willen wegvoeren, of in den brand steken.
12Zo stelde hij zich in het midden van dat stuk, en verloste dat, en sloeg de Filistijnen; en de Heere wrocht een groot heil.
 verloste dat, Of, hield dat in.
13Ook gingen af drie van de dertig hoofden, en kwamen in den oogst tot David, in de spelonk van Adullam; en de hoop der Filistijnen had zich gelegerd in het dal Rafaim.
 drie van de dertig hoofden, Of, [deze] drie de voornaamste boven de dertig
,
 Adullam; Zie 1Sa 22:1.
,
 hoop Hiervoor 1Ch 11:15
,
  Rafaïm Of, der reuzen. Zie boven, 2Sa 5:18.
14En David was toen in een vesting; en de bezetting der Filistijnen was toen te Bethlehem.
 vesting; Zie 1Sa 22:4-5. Sommigen verstaan hier den burg Zion, waar vandaan David [hebbende die ingenomen] uitgetogen is naar Addullam tegen de Filistijnen.
15En David kreeg lust, en zeide: Wie zal mij water te drinken geven uit Bethlehems bornput, die in de poort is?
 Wie zal mij Dat is: Och dat mij iemand, enz. Een manier van wensen bij de Hebreën, gelijk elders dikwijls.
16Toen braken die drie helden door het leger der Filistijnen, en putten water uit Bethlehems bornput, die in de poort is, en droegen het, en kwamen tot David; doch hij wilde dat niet drinken, maar goot het uit voor den Heere. 17En zeide: Het zij verre van mij, o Heere, dat ik dit zou doen; zou ik drinken het bloed der mannen, die heengegaan zijn met gevaar van hun leven? En hij wilde het niet drinken. Dit deden die drie helden.
 zou ik drinken Dit is hier ingevoegd uit 1Ch 11:19. Anders aldus: Is het [niet] het bloed, enz.
,
 met gevaar van hun leven? Hebreeuws, met, of, op hunne zielen.
18Abisai, Joabs broeder, de zoon van Zeruja, die was ook een hoofd van drieën; en die hief zijn spies op tegen driehonderd, die van hem verslagen werden; en hij had een naam onder die drie.
 drieën; Of, hoofdlieden
,
 hief zijn spies Of, zwaaide, velde, drilde, enz.
,
 die drie Dat is, welker hoofd hij was, maar niet de drie eersten, die genoemd zijn vs.8,9, 11, en alzo in het begin van vs.19.
19Was hij niet de heerlijkste van die drie? Daarom was hij hun tot een overste. Maar hij kwam niet tot aan die eerste drie. 20Voorts Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van een dapperen man, groot van daden, van Kabzeel; die sloeg twee sterke leeuwen van Moab; ook ging hij af, en sloeg een leeuw in het midden van een kuil in den sneeuwtijd.
 Kábzeël; Hebreeuws, Kabtseel; een stad, gelegen in het zuideinde van Juda; Jos 15:21.
,
 sterke leeuwen Hebreeuws, Ariël; dat is, leeuw Gods. Sommigen verstaan door dit woord eigenlijk leeuwen, sommigen mannen als leeuwen. Anderen, twee sterke plaatsen, genoemd Ariël, die hij ingenomen, of het garnizoen daarvan geslagen heeft.
,
 sneeuwtijd Als de wilde beesten allerhongerigst en wreed zijn.
21Daartoe sloeg hij een Egyptischen man, een man van aanzien; en in de hand des Egyptenaars was een spies, maar hij ging tot hem af met een staf; en hij rukte de spies uit de hand des Egyptenaars, en doodde hem met zijn eigen spies.
 aanzien; Vanwege bijzondere lengte en anderszins uitstekende. Zie 1Ch 11:23.
,
 spies, Zie 1Ch 11:23.
22Die dingen deed Benaja, de zoon van Jojada; dies had hij een naam onder de drie helden. 23Hij was de heerlijkste van de dertig, maar tot die drie eersten kwam hij niet; en David stelde hem over zijn trawanten.
 trawanten Hebreeuws, tot zijn horing, of, over zijn toeluistering, of, gehoorzaamheid; dat is, over de mannen zijner gehoorzaamheid. Versta, de trawanten, die steeds bij en om hem moesten zijn, om zijne bevelen te horen en te gehoorzamen. Sommigen verstaan hier de koninklijke garde, genoemd de Krethi en Plethi. Zie boven, 2Sa 8:18, en 2Sa 20:23. Vergelijk 1Sa 22:14.
24Asahel, Joabs broeder, was onder de dertig; Elhanan, de zoon van Dodo, van Bethlehem; 25Samma, de Harodiet; Elika, de Harodiet;
 Harodiet; Zie Jdg 7:1.
26Helez, de Paltiet; Ira, de zoon van Ikes, de Thekoiet;
 Thekoïet; Zie boven, 2Sa 14:2.
27Abi-ezer, de Anetothiet; Mebunnai, de Husathiet;
 Anetothiet; Zie Jos 21:18; 1Ki 2:26; Jer 1:1, en Jer 11:21.
28Zalmon, de Ahohiet; Maharai, de Netofathiet; 29Heleb, de zoon van Baëna, de Netofathiet; Ithai, de zoon van Ribai, van Gibea der kinderen Benjamins;
 Gibea Zie Jdg 19, en Jdg 20.
30Benaja, de Pirhathoniet; Hiddai, van de beken van Gaas;
 Pirhathoniet; Zie Jdg 12:13.
,
 beken Of, dalen, valleien
,
 Gaäs; Een berg in Efraïm gelegen, alwaar Jozua begraven was, Jdg 2:9, en een of meer beken waren spruitende, die tot in de Middellandse zee liepen, naar uitwijzen der kaarten.
31Abi-albon, de Arbathiet; Azmaveth, de Barhumiet; 32Eljachba, de Saalboniet; van de zonen van Jazen, Jonathan; 33Samma, de Harariet; Ahiam, de zoon van Sarar, de Harariet; 34Elifelet, de zoon van Ahasbai, de zoon van een Maachathiet; Eliam, de zoon van Achitofel, de Giloniet;
 de Giloniet; Zie boven, 2Sa 15:12.
35Hezrai, de Karmeliet; Paerai, de Arbiet; 36Jig-al, de zoon van Nathan, van Zoba; Bani, de Gadiet; 37Zelek, de Ammoniet; Naharai, de Beerothiet, de wapendrager van Joab, den zoon van Zeruja;
 Beërothiet, Zie boven, 2Sa 4:2.
38Ira, de Jethriet; Gareb, de Jethriet; 39Uria, de Hethiet, zeven en dertig in alles.
 zeven en dertig Joab die generaal krijgsoverste en de naaste na den koning was, onder dit getal [naar het algemeen gevoelen] mede begrepen zijnde, hoewel het den Heiligen Geest niet beliefd heeft zijn naam daaronder te stellen. 1Ch 11 wordt een groter getal verhaald dan hier, omdat enigen inplaats der verstorvenen gesteld, of ook anderszins bijgevoegd mogen zijn.
Copyright information for DutSVVA