Amos 9:2-4

2Al groeven zij tot in de hel, zo zal Mijn hand ze van daar halen, en al klommen zij in den hemel, zo zal Ik ze van daar doen nederdalen.
 hel, Zie Job 26:6 ; Psa 139:8 , met de aantekening. Met deze drie volgende verzen wil de Heere zeggen dat zij in gene plaatsen zijn straffende hand zullen kunnen ontgaan, alzo Hij overal met zijn wezen, almacht en regering tegenwoordig is.
3En al verstaken zij zich op de hoogte van Karmel, zo zal Ik ze naspeuren en van daar halen; en al verborgen zij zich van voor Mijn ogen in den grond van de zee, zo zal Ik van daar een slang gebieden, die zal ze bijten.
 Karmel, Zie 2Ki 19:23 . Hebr. hoofd van Karmel.
,
 halen; Hebr. nemen. Zie Jer 37:17 .
,
 van voor Mijn ogen Menende dat Ik hen daar niet zou kunnen zien en vinden.
,
 gebieden, Dat is, door mijne regering beschikken, dat zij [als op een bijzonder bevel] zulks doe; zie Lev 25:21 , en verg. 2Ki 18:25 , met de aantekening, alzo in het volgende van het zwaard, vs.4, en het roepen der wateren, vs.6.
4En al gingen zij in gevangenis voor het aangezicht hunner vijanden, zo zal Ik van daar het zwaard gebieden, dat het hen dode; en Ik zal Mijn oog tegen hen zetten ten kwade, en niet ten goede.
 gevangenis Menende alsdan vrij en het zwaard ontkomen te zijn.
,
 oog Zie Jer 24:6 , en verg. Lev 17:10 , en Jer 44:11 , met de aantekening.
Copyright information for DutSVVA