Amos 9:7

7Zijt gijlieden Mij niet als de kinderen der Moren, o kinderen Israëls? spreekt de Heere. Heb Ik Israël niet opgevoerd uit Egypteland, en de Filistijnen uit Kafthor, en de Syriërs uit Kir?
 Moren, Hebr. Cuschiim. God wil zeggen dat Hij Israël wel boven andere volken uir genade verheven had, [ Amo 3:2 ] , maar dat zij van zichzelven en ten aanzien hunner goddeloosheid en ondankbaarheid nu niet beter en waardiger voor hem waren dan de verachte en vervloekte nakomelingen van Cusch, den zoon van Cham; Gen 10:6 .
,
  Heb Ik Israël niet opgevoerd uit Egypteland, Alsof de Heere zeide: Ik heb u [het is waar] uit de slavernij van Egypte verlost en Kanaän ingegeven, maar gij weet mij daarvoor zo weinig dank, als de Filistijnen en Syriërs, die Ik uit Kaftor en Kir heb uitgevoerd. Of, de Heere wil zeggen dat Hij de verlossing van Israël, vermits hunne ondankbaarheid nu niet meer acht, dan of Hij een hoop heidenen, gelijk Moren en Syriërs, verlost had.
,
 Kafthor, Zie Gen 10:14 , alwaar de Filistijnen en Kaftorim gesteld worden onder de nakomelingen van Mizraim, den zoon van Cham, Gen 10:6 , en verg. wijders Deu 2:23 , en Jer 47:4 , met de aantekening.
,
  Syriërs Hebr. Aram; dat is, Syrië, en voorts de Syriërs. Zie Gen 10:22 .
,
 Kir? Zie 2Ki 16:9 , en Amo 1:5 , alwaar gezegd wordt dat de Syriërs naar Kir gevankelijk zouden worden weggevoerd. Hier schijnt gesproken te worden van hunne verlossing uit Kir, waarvan elders niet vermeld wordt, gelijk bij de profeten verscheidene geschiedenissen worden gevonden, die elders nergens zijn verhaald en in dien tijd bekend waren.
Copyright information for DutSVVA