Deuteronomy 26:5

5Dan zult gij voor het aangezicht des Heeren, uws Gods, betuigen en zeggen: Mijn vader was een bedorven Syriër, en hij toog af naar Egypte, en verkeerde aldaar als vreemdeling met weinig volks; maar hij werd aldaar tot een groot, machtig en menigvuldig volk.
 vader was Dat is, voorvader, namelijk Jakob.
,
 bedorven Of, vergaande, verloren gaande; dat is, nabij om te vergaan [gelijk dikwijls, een verloren schaap; dat is, verbijsterd en in perijkel zijnde van vergaan] ten aanzien van al het ongelijk, dat hem zijn schoonvader aangedaan had, mitsgaders andere moeilijkheden en zwarigheden, die hij, zo in den dienst bij Laban als in en na het wederkeren vandaar, geleden heeft. Vergelijk de hoofdstukken Gen 31,.gen. 33, Gen 34, Gen 37, en Gen 47:9. Deze belijdenis diende ter ere Gods, die het aanstaande verderf van Jakob en zijn ganse geslacht, volgens zijn beloften, wonderbaarlijk had verhoed.
,
 Syriër, Ten aanzien van zijn langdurig wonen in Syrië bij Laban; anderszins was hij in het land Kanaän geboren. Anders, bedorven [van] den Syriër, te weten, Laban, Gen 25:20.
,
 volks; maar Hebreeuws, mannen.
Copyright information for DutSVVA