Deuteronomy 5:22-26

22Deze woorden sprak de Heere tot uw ganse gemeente, op den berg, uit het midden des vuurs, der wolk en der donkerheid, met een grote stem, en deed daar niets toe; en Hij schreef ze op twee stenen tafelen, en gaf ze mij.
 deed daar niets toe; Dat is, Hij sprak niet meer tot het ganse volk; maar de andere wetten en inzettingen sprak Hij tot Mozes in het bijzonder.
23En het geschiedde, als gij die stem uit het midden der duisternis hoordet, en de berg van vuur brandde, zo naderdet gij tot mij, alle hoofden uwer stammen, en uw oudsten, 24En zeidet: Zie, de Heere, onze God, heeft ons Zijn heerlijkheid en Zijn grootheid laten zien, en wij hebben Zijn stem gehoord uit het midden des vuurs; dezen dag hebben wij gezien, dat God met den mens spreekt, en dat hij levend blijft.
 hij levend blijft Te weten, de mens.
25Maar nu, waarom zouden wij sterven? Want dit grote vuur zou ons verteren; indien wij voortvoeren de stem des Heeren, onzes Gods, langer te horen, zo zouden wij sterven.
 waarom zouden wij sterven? Zij willen zeggen, dat het wel een groot mirakel is, dat zij levend zijn gebleven, maar zouden niet gaarne dat perijkel weder uitstaan. Vergelijk Gen 16:13, en Jdg 6:22.
26Want wie is er van alle vlees, die de stem des levenden Gods, sprekende uit het midden des vuurs, gehoord heeft gelijk wij, en is levend gebleven?
 vlees, Dat is, wat mens is er. Zie Gen 6:12.
Copyright information for DutSVVA