Deuteronomy 15

1Ten einde van zeven jaren zult gij een vrijlating maken.
 einde van zeven jaren Dat is, in het laatste jaar van alle zeven jaren; want het zevende jaar was telkens een jaar der vrijlating. Vergelijk Exo 21:2; Jer 34:14. Alzo worden elders jaren en dagen gezegd vervuld te worden of vervuld te zijn, wanneer ze eerst aankomen of lopen. Zie Deu 14:28;Joz. 3:2; Jer 25:12; Luk 2:21; Act 2:1.
,
 vrijlating Of, nalating. Het Hebreeuwse woord betekent beide; en beide moest men het zevende jaar doen: schulden nalaten, of niet inmane, en knechten en maagden vrijlaten, en het land niet bebouwen.
,
 maken Dat is houden.
2Dit nu is de zaak der vrijlating, dat ieder schuldheer, die zijn naaste zal geleend hebben, vrijlate; hij zal zijn naaste of zijn broeder niet manen, dewijl men den Heere een vrijlating heeft uitgeroepen.
 zaak der vrijlating, Hebreeuws, het woord; dat is, het recht of de wijze. Vergelijk onder, Deu 19:4.
,
 schuldheer, Hebreeuws, alle meester, of, heer der inmaning, of, van het geleende zijner hand; dat is, een ieder, die recht heeft om den schuldenaar te manen en zijn hand aan hem of het zijne te slaan. Anders, een ieder heer zal het geleende zijner hand vrijlaten, hetwelk hij van zijn naasten vorderen mocht
,
 dewijl men Of, wanneer men den HEERE een vrijlating heeft uitgeroepen
,
 den HEERE een vrijlating heeft uitgeroepen Dat is, den Heere ter ere, die het alzo bevolen heeft. Anders, een nalating, of, vrijlating des HEEREN; dat is, die van den HEERE bevolen is.
3Den vreemde zult gij manen; maar wat gij bij uw broeder hebt, zal uw hand vrijlaten;
 bij uw broeder hebt, Dat gij hem geleend of geborgd hebt.
4Alleenlijk, omdat er geen bedelaar onder u zal zijn; want de Heere zal u overvloediglijk zegenen in het land, dat u de Heere, uw God, ten erve zal geven, om hetzelve erfelijk te bezitten;
 Alleenlijk, Anders, behalve wanneer er geen arme onder u zal zijn; dat is, indien de schuldenaar rijk is en de macht wel heeft om u te betalen. Vergelijk vs.5-7.
,
 bedelaar onder u zal zijn; Of, nooddruftige
,
 want de HEERE Anders, wanneer de HEERE u, enz.
,
 overvloediglijk zegenen Hebreeuws, zegenende zegenen.
5Indiën gij slechts de stem des Heeren, uws Gods, vlijtiglijk zult gehoorzamen, dat gij waarneemt te doen al deze geboden, die ik u heden gebiede.
 vlijtiglijk zult gehoorzamen, Hebreeuws, gehoorzamende gehoorzamen.
6Want de Heere, uw God, zal u zegenen, gelijk als Hij tot u heeft gesproken, zo zult gij aan vele volken lenen; maar gij zult niet ontlenen; en gij zult over vele volken heersen; maar over u zullen zij niet heersen.
 Want de HEERE, uw God, Anders, wanneer.
7Wanneer er onder u een arme zal zijn, een uit uw broederen, in een uwer poorten, in uw land, dat de Heere, uw God, u geven zal, zo zult gij uw hart niet verstijven, noch uw hand toesluiten voor uw broeder, die arm is;
 een uit uw broederen, Hebreeuws, uit, of, van een uwer broeders.
8Maar gij zult hem uw hand mildelijk opendoen, en zult hem rijkelijk lenen, genoeg voor zijn gebrek, dat hem ontbreekt.
 mildelijk opendoen, Hebreeuws, opdoende opdoen
,
 rijkelijk lenen, Hebreeuws, lenende lenen
,
 genoeg voor zijn gebrek, Hebreeuws, de genoegzaamheid van zijn gebrek.
9Wacht u, dat in uw hart geen Belialswoord zij, om te zeggen: Het zevende jaar, het jaar der vrijlating, naakt; dat uw oog boos zij tegen uw broeder, die arm is, en dat gij hem niet gevet; en hij over u roepe tot den Heere, en zonde in u zij.
 Belials Van dit woord, zie boven, Deu 13:13.
,
 woord zij, Of, zaak, ding
,
 boos zij tegen uw broeder, Dat is, stuurs, onvriendelijk, dat gij hem een kwaad en nijdig gelaat toont. Vergelijk onder, Deu 28:54; Pro 22:9, en Mat 20:15.
,
 zonde in u zij Die van God aan u gezocht en gestraft wordt.
10Gij zult hem mildelijk geven, en uw hart zal niet boos zijn, als gij hem geeft; want om dezer zake wil zal u de Heere, uw God, zegenen in al uw werk, en in alles, waaraan gij uw hand slaat.
 mildelijk geven, Hebreeuws, gevende geven
,
 als gij hem geeft; Dat is, het zal u niet verdrieten, gij zult hem met geen verkeerd, onwillig, onlustig gemoed geven, maar blijdelijk. Vergelijk Rom 12:8; 2Co 9:7.
,
 en in alles, Hebreeuws, in alle uitstrekking, of, in allen uitslag uwer hand. Zie boven, Deu 12:7.
11Want de arme zal niet ophouden uit het midden des lands; daarom gebiede ik u, zeggende: Gij zult uw hand mildelijk opendoen aan uw broeder, aan uw bedrukten en aan uw armen in uw land.
 zal niet ophouden Dat is, er zullen altijd armen in het land, of bij u zijn. Vergelijk Mat 26:11; Joh 12:8.
,
 mildelijk opendoen Hebreeuws, opdoende opdoen
,
 uw bedrukten Dat is, dengene die onder u woont en wiens armoede u bekend is, aan welken gij, als uw broeder, bijzonderlijk verplicht zijt, gelijk het voorgaande en volgende verklaart.
12Wanneer uw broeder, een Hebreër of een Hebreïnne, aan u verkocht zal zijn, zo zal hij u zes jaren dienen; maar in het zevende jaar zult gij hem vrij van u laten gaan.
 Hebreër of een Hebreïnne, Zie Gen 10:21.
,
 verkocht zal zijn, Zie Exo 31:2.
,
 zo zal hij u zes jaren dienen; Anders, en u zes jaren zal gediend hebben; tenware dan dat het jubeljaar, in een daarvan vallende, hem vrij maakte.
13En als gij hem vrij van u gaan laat, zo zult gij hem niet ledig laten gaan: 14Gij zult hem rijkelijk opleggen van uw kudde, en van uw dorsvloer, en van uw wijnpers; waarin u de Heere, uw God, gezegend heeft, daarvan zult gij hem geven.
 rijkelijk opleggen van uw kudde, Hebreeuws, om den hals doende om den hals doen. Het Hebreeuwse woord betekent een halsband omdoen, den hals als met een band of keten omringen. Mozes wil zeggen dat men hem rijkelijk zal voorzien en vereren, opdat hij met vreugde scheide.
15En gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht in Egypteland geweest zijt, en dat u de Heere, uw God, verlost heeft; daarom gebiede ik u heden deze zake. 16Maar het zal geschieden, als hij tot u zeggen zal: Ik zal niet van u uitgaan, omdat hij u en uw huis liefheeft, dewijl het hem wel bij u is;
 dewijl het hem wel bij u is; Dat is, dewijl hij bij u welvaart.
17Zo zult gij een priem nemen, en steken in zijn oor en in de deur, en hij zal eeuwiglijk uw dienstknecht zijn; en aan uw dienstmaagd zult gij ook alzo doen.
 steken in zijn oor en in de deur, Zie hiervan Exo 21:5-6.
,
 eeuwiglijk uw dienstknecht zijn; Hebreeuws, en hij zal u een dienstknecht der eeuwigheid zijn; dat is, den gansen tijd zijns levens; alzo Exo 21:6. Vergelijk Exo 19:9; 1Sa 1:22, enz; Psa 73:12. Anderen verstaan dit tot het jubeljaar toe.
18Het zal niet hard zijn in uw ogen, als gij hem vrij van u gaan laat; want als een dubbel-loons-dagloner heeft hij u zes jaren gediend; zo zal u de Heere, uw God, zegenen in alles, wat gij doen zult.
 hard zijn in uw ogen, Dat is, het zal u niet hard dunken, of toeschijnen.
,
 als een dubbel-loons-dagloner Dat is, hij heeft gedaan als een dubbele dagloner; of hij is u zoveel waard geweest als een dubbele dagloner; want hij heeft de vrijheid niet gehad van zijn dienst u te weigeren, op te zeggen, slapelijk te doen, [gelijk dagloners wel doen] maar heeft u tot uw genoegen zes jaren voluit moeten dienen. Uit Isa 16:14 nemen sommigen af dat de dagloners zich niet langer dan voor drie jaren mochten besteden.
19Al het eerstgeborene, dat onder uw runderen en onder uw schapen zal geboren worden, zijnde een manneken, zult gij den Heere, uw God, heiligen; gij zult niet arbeiden met den eerstgeborene van uw os, noch de eerstgeborene uwer schapen scheren.
 heiligen; Vergelijk Gen 2:3; Lev 8:10.
20Voor het aangezicht des Heeren, uws Gods, zult gij ze jaar op jaar eten in de plaats, die de Heere zal verkiezen, gij en uw huis.
 huis Dat is, huisgezin.
21Doch als enig gebrek daaraan zal zijn, hetzij mank of blind, of enig kwaad gebrek, zo zult gij het den Heere, uw God, niet offeren; 22In uw poorten zult gij het eten; de onreine en de reine te zamen, als een ree, en als een hert,
 ree, en als een hert, Zie boven, Deu 12:15.
23Zijn bloed alleen zult gij niet eten; gij zult het op de aarde uitgieten als water.
 gij zult het op de aarde uitgieten als water Zie boven, Deu 12:23-25.
Copyright information for DutSVVA