Deuteronomy 18

1De Levietische priesteren, de ganse stam van Levi, zullen geen deel noch erve hebben met Israël; de vuuroffers des Heeren en zijn erfdeel zullen zij eten.
 de vuuroffers des HEEREN Zie Lev 1:9.
2Daarom zal hij geen erfdeel hebben in het midden zijner broederen; de Heere is zijn Erfdeel, gelijk als Hij tot hem gesproken heeft.
 hij geen erfdeel hebben Te weten, de Leviet.
,
 de HEERE is zijn Erfdeel, Zie Num 18:20; boven, Deu 10:9.
3Dit nu zal het recht der priesters zijn van het volk, van hen, die een offerande offeren, hetzij een os, of klein vee: dat hij den priester zal geven den schouder, en beide kinnebakken, en de pens. 4De eerstelingen van uw koren, van uw most en van uw olie, en de eerstelingen van de beschering uwer schapen zult gij hem geven; 5Want de Heere, uw God, heeft hem uit al uw stammen verkoren, dat hij sta, om te dienen in den Naam des Heeren, hij en zijn zonen, te allen dage.
 sta, om te dienen Alzo onder, vs.7; zie boven, Deu 10:8.
6Voorts wanneer een Leviet zal komen uit een uwer poorten, uit gans Israël, alwaar hij woont, en hij komt naar alle begeerte zijner ziel, tot de plaats, die de Heere zal hebben verkoren; 7En hij dienen zal in den Naam des Heeren, zijns Gods, als al zijn broederen, de Levieten, die aldaar voor het aangezicht des Heeren staan;
 En hij dienen zal Of, zo zal hij [moge] dienen. En in vs.8: gelijken deel zullen zij eten.
8Zo zullen zij een gelijk deel eten, boven zijn verkoping bij de vaderen.
 Zo zullen zij een gelijk deel eten, Hebreeuws, deel gelijk deel
,
 boven zijn verkoping Of, boven eens ieders verkopingen; dat is, boven hetgeen zij hebben en behouden zullen van den prijs hunner verkochte goederen, die zij zullen mogen wederkopen en lossen. Zie Lev 25:32-33.
,
 bij de vaderen Dat is, aan, of, bij de vaderlijke familiën gedaan. Anders, naar de vaderlijke huisgezinnen, in welke de Levieten waren afgedeeld, Num 3. Deze woorden voegen sommigen bij de eerste woorden van vs.8, in dezen zin: Gelijken deel zullen zij eten, alzo nochtans, dat elk zich voege bij zijn vaderlijke familie. Anders, alleenlijk van hetgeen hem geleverd is naar de vaderlijke huisgezinnen.
9Wanneer gij komt in het land, dat de Heere, uw God, u geven zal, zo zult gij niet leren te doen naar de gruwelen van dezelve volken.
 volken Der Kanaänieten, die er in wonen.
10Onder u zal niet gevonden worden, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet doorgaan, die met waarzeggerijen omgaat, een guichelaar, of die op vogelgeschrei acht geeft, of tovenaar.
 door het vuur doet doorgaan, Zie de aantekeningen Lev 18:21.
,
 die met waarzeggerijen omgaat, Hebreeuws, een voorzegger der voorzeggingen, of, rader der raadselen, gisser der gissingen
,
 een guichelaar, Zie Lev 19:26.
11Of een bezweerder, die met bezwering omgaat, of die een waarzeggenden geest vraagt, of een duivelskunstenaar, of die de doden vraagt.
 bezweerder, Hebreeuws, die met bezwering zweert, of, bezwering bezweert; eigenlijk: die koppeling samenkoppelt
,
 een waarzeggenden geest Zie Lev 19:31, en Lev 20:6.
12Want al wie zulks doet, is den Heere een gruwel; en om dezer gruwelen wil verdrijft hen de Heere, uw God, voor uw aangezicht, uit de bezitting.
 den HEERE een gruwel; Hebreeuws, een gruwel des HEEREN. Zie boven, Deu 17:1.
,
 verdrijft hen de HEERE, Te weten, de inwoners van Kanaän.
13Oprecht zult gij zijn met den Heere, uw God. 14Want deze volken, die gij zult erven, horen naar guichelaars en waarzeggers; maar u aangaande, de Heere, uw God, heeft u zulks niet toegelaten.
 die gij zult erven, Dat is, wier landen; gelijk boven, Deu 9:1 en elders meer.
,
 heeft u zulks niet toegelaten Hebreeuws, heeft u alzo niet toegelaten; versta, te doen.
15Een Profeet, uit het midden van u, uit uw broederen, als mij, zal u de Heere, uw God, verwekken; naar Hem zult gij horen;
 Een Profeet, Versta, den Heere Jezus Christus; Act 3:22, en Act 7:37.
,
 als mij, Niettegenstaande de eeuwige Godheid, onbevlekte mensheid en het zaligmakende ambt onzes Heeren Jezus Christus, mag Hij evenwel met Mozes worden vergeleken in de volgende zaken:I. Gelijk Mozes een waarachtig mens was, uit het zaad van Abraham, alzo ook Christus.II. Gelijk Mozes Gods volk gevoerd heeft uit de lichamelijke slavernij van Egypte, alzo heeft Christus zijn volk verlost uit de geestelijke slavernij.III. Gelijk Mozes stond tussen God en het volk in het verbond der wet, Gal 3:19, alzo is Christus de enige Middelaar tussen God en zijn volk in het verbond der genade.IV. Gelijk Mozes getrouw was in het ganse huis Gods, Heb 3:2, alzo Christus bovenal, in zijn gemeente te bezorgen, enz.V. Mozes was een groot profeet en leraar des volks; Christus is het hoofd aller profeten, door wiens geest Mozes en de andere gesproken hebben, 1Pe 1:11. Doch dat hier de andere profeten niet verstaan worden, blijkt Deu 34:10, waar gezegd wordt dat geen profeet in Israël is opgestaan gelijk Mozes.
16Naar alles, wat gij van den Heere, uw God, aan Horeb, ten dage der verzameling, geëist hebt, zeggende: Ik zal niet voortvaren te horen de stem des Heeren, mijns Gods, en ditzelve grote vuur zal ik niet meer zien, dat ik niet sterve. 17Toen zeide de Heere tot mij: Het is goed, wat zij gesproken hebben.
 Het is goed, Hebreeuws, zij hebben goed gemaakt, of, wel gedaan, wat zij gesproken hebben: gelijk boven, Deu 5:28.
18Een Profeet zal Ik hun verwekken uit het midden hunner broederen, als u; en Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven, en Hij zal tot hen spreken alles, wat Ik Hem gebieden zal.
 mond geven, Vergelijk deze manier van spreken met Exo 4:15; onder, Deu 31:19; 2Sa 14:3; Psa 40:4; Jer 1:9, en Jer 5:14, hoewel er een groot onderscheid is tussen dit werk van God aan Jezus Christus persoon en den dienst zijner knechten, of het doen van andere mensen.
19En het zal geschieden, de man, die niet zal horen naar Mijn woorden, die Hij in Mijn Naam zal spreken, van dien zal Ik het zoeken. 20Maar de profeet, die hoogmoediglijk zal handelen, sprekende een woord in Mijn Naam, hetwelk Ik hem niet geboden heb te spreken, of die spreken zal in den naam van andere goden, dezelve profeet zal sterven. 21Zo gij dan in uw hart zoudt mogen zeggen: Hoe zullen wij het woord kennen, dat de Heere niet gesproken heeft? 22Wanneer die profeet in den Naam des Heeren zal hebben gesproken, en dat woord geschiedt niet, en komt niet; dat is het woord, dat de Heere niet gesproken heeft; door trotsheid heeft die profeet dat gesproken; gij zult voor hem niet vrezen.
 woord geschiedt niet, Dat is, het tweede merkteken van een valsen profeet. Van het eerste, bestaande in het punt der leer; zie boven, Deu 13.
,
 voor hem niet vrezen Anders, voor hetzelve; namelijk, woord, profetie.
Copyright information for DutSVVA