Deuteronomy 7

1Wanneer u de Heere, uw God, zal gebracht hebben in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven; en Hij vele volken voor uw aangezicht zal hebben uitgeworpen, de Hethieten, en de Girgasieten, en de Amorieten, en de Kanaänieten, en de Ferezieten, en de Hevieten, en de Jebusieten, zeven volken, die meerder en machtiger zijn dan gij;
 Hethieten, Zie Gen 10:15, enz., en Gen 15:19, enz.
2En de Heere, uw God, hen zal gegeven hebben voor uw aangezicht, dat gij ze slaat; zo zult gij hen ganselijk verbannen; gij zult geen verbond met hen maken, noch hun genadig zijn.
 ganselijk verbannen; Hebreeuws, verbannende verbannen. Zie boven, Deu 2:34.
3Gij zult u ook met hen niet vermaagschappen; gij zult uw dochters niet geven aan hun zonen, en hun dochters niet nemen voor uw zonen.
 uw dochters In het Hebreeuws staat dit en enige navolgende woorden in het eenvoudig getal, ziende op ieder van deze volken, zonen en dochters.
4Want zij zouden uw zonen van Mij doen afwijken, dat zij andere goden zouden dienen; en de toorn des Heeren zou tegen ulieden ontsteken, en u haast verdelgen. 5Maar alzo zult gij hun doen: hun altaren zult gij afwerpen, en hun opgerichte beelden verbreken, en hun bossen zult gij afhouwen, en hun gesnedene beelden met vuur verbranden.
 opgerichte beelden verbreken, Anders, statuen, of, pilaarbeelden
,
 bossen zult gij afhouwen, Versta, de afgodische bossen, die zij ter afgoderij gesticht hebben. Zie onder, Deu 12:3.
6Want gij zijt een heilig volk den Heere, uw God; u heeft de Heere, uw God, verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken, die op den aardbodem zijn.
 heilig volk den HEERE, Dat is, een volk, uit alle volken van God afgezonderd en Hem toegeëigend, opdat Hij u, naar luid der beloften zijns verbonds, zegene en gij in zijn geboden heiliglijk [gelijk Hij, uw bondsgenoot, heilig is] volgens uw verbondsbeloften wandelt. Zie onder, Deu 28:9; 1Pe 2:9.
7De Heere heeft geen lust tot u gehad, noch u verkoren, om uw veelheid boven alle andere volken; want gij waart het weinigste van alle volken. 8Maar omdat de Heere ulieden liefhad, en opdat Hij hield den eed, dien Hij uw vaderen gezworen had, heeft u de Heere met een sterke hand uitgevoerd, en heeft u verlost uit het diensthuis, uit de hand van Farao, koning van Egypte.
 omdat de HEERE Hebreeuws, om, of, uit, vermits de liefde des HEEREN [tot] ulieden.
9Gij zult dan weten, dat de Heere, uw God, die God is, die getrouwe God, welke het verbond en de weldadigheid houdt dien, die Hem liefhebben, en Zijn geboden houden tot in duizend geslachten.
 getrouwe God, Dat is, die waarachtig is in zijn woorden, en zijn beloften zekerlijk volbrengt. Zie Isa 49:7; 1Co 1:9, en 1Co 10:13; 2Co 1:18; 1Th 5:24; 2Th 3:3; 2Ti 2:13; Heb 11:11; 1Jo 1:9.
10En Hij vergeldt een ieder van hen, die Hem haten, in zijn aangezicht, om hem te verderven; Hij zal het Zijn hater niet vertrekken, in zijn aangezicht zal Hij het hem vergelden.
 in zijn aangezicht, Dat is, in hun tegenwoordigheid, onder hun ogen, gelijk men zegt, of in het openbaar, zonder hun wereldse hoogheid, macht, of trotsheid te ontzien; en alzo dat zij des HEEREN straffende hand tegen hen moeten merken en gevoelen.
11Houdt dan de geboden, en de inzettingen, en de rechten, die ik u heden gebiede, om die te doen. 12Zo zal het geschieden, omdat gij deze rechten zult horen, en houden, en dezelve doen, dat de Heere, uw God, u het verbond en de weldadigheid zal houden, die Hij uw vaderen gezworen heeft; 13En Hij zal u liefhebben, en zal u zegenen, en u doen vermenigvuldigen; en Hij zal zegenen de vrucht uws buiks, en de vrucht uws lands, uw koren, en uw most, en uw olie, de voortzetting uwer koeien, en de kudden van uw klein vee, in het land, dat Hij aan uw vaderen gezworen heeft u te geven.
 voortzetting uwer koeien, Of, aanwas; dat is, de vrucht.
14Gezegend zult gij zijn boven alle volken; er zal onder u noch man noch vrouw onvruchtbaar zijn, ook niet onder uw beesten; 15En de Heere zal alle krankheid van u afweren, en Hij zal u geen van de kwade ziekten der Egyptenaren, die gij kent, opleggen, maar zal ze leggen op allen, die u haten.
 die gij kent, Die gij aan de Egyptenaars hebt gezien. Vergelijk onder, Deu 28:60.
16Gij zult dan al die volken verteren, die de Heere, uw God, u geven zal; uw oog zal hen niet verschonen, en gij zult hun goden niet dienen; want dat zoude u een strik zijn.
 verteren, Hebreeuws, eigenlijk, eten, opeten, en alzo voorts, verteren; dat is, gij zult hen vernielen, verdelgen, zonder verschonen of schromen, gelijk de spijs niet gespaard wordt, veel weiniger een roof van een wild dier. Vergelijk onder, Deu 31:17.
,
 strik zijn Zie Exo 23:33, en Exo 34:12; Jdg 2:3.
17Zo gij in uw hart zeidet: Deze volken zijn meerder dan ik; hoe zou ik hen uit de bezitting kunnen verdrijven?
 Zo gij in uw hart Dat is, zo gij bij uzelven mocht denken; alzo onder, Deu 8:17, en Deu 9:4, enz.
18Vreest niet voor hen; gedenkt steeds, wat de Heere, uw God, aan Farao en aan alle Egyptenaren gedaan heeft;
 gedenkt steeds, Hebreeuws, gedenkende gedenkt.
19De grote verzoekingen, die uw ogen gezien hebben, en de tekenen, en de wonderen, en de sterke hand, en den uitgestrekten arm, door welken u de Heere, uw God, heeft uitgevoerd; alzo zal de Heere, uw God, doen aan alle volken, voor welker aangezicht gij vreest.
 verzoekingen, Zie boven, Deu 4:34.
20Daartoe zal de Heere, uw God, ook horzelen onder hen zenden; totdat zij omkomen, die overgebleven, en voor uw aangezicht verborgen zijn.
 horzelen onder hen zenden; Zie Exo 23:28.
,
 verborgen zijn Dat is, die zich verstoken hebben, en uw hand mogen ontkomen zijn.
21Ontzet u niet voor hunlieder aangezicht; want de Heere, uw God, is in het midden van u, een groot en vreselijk God.
 midden van u, Te weten, met zijn genade en hulp.
22En de Heere, uw God, zal deze volken voor uw aangezicht allengskens uitwerpen; haastelijk zult gij hen niet mogen te niet doen, opdat het wild des velds niet tegen u vermenigvuldige.
 allengskens Hebreeuws, een weinig, een weinig; dat is, al gemakkelijk, de een voor, de ander na.
,
 uitwerpen; Of, uittrekken, uitwortelen, nederstorten
,
 mogen te niet doen, Of, kunnen
,
 tegen u vermenigvuldige Of, boven u.
23En de Heere zal hen geven voor uw aangezicht, en Hij zal hen verschrikken met grote verschrikking, totdat zij verdelgd worden.
 verschrikken Of, verbaasd maken met grote verbaasdheid.
24Ook zal Hij hun koningen in uw hand geven, dat gij hun naam van onder den hemel te niet doet; geen man zal voor uw aangezicht bestaan, totdat gij hen zult hebben verdelgd. 25De gesneden beelden van hun goden zult gij met vuur verbranden; het zilver en goud, dat daaraan is, zult gij niet begeren, noch voor u nemen, opdat gij daardoor niet verstrikt wordt; want dat is den Heere, uw God, een gruwel. 26Gij zult dan den gruwel in uw huis niet brengen, dat gij een ban zoudt worden, gelijk datzelve is; gij zult het ganselijk verfoeien, en ten enenmaal een gruwel daarvan hebben, want het is een ban.
 een ban zoudt worden, Dat is, verbannen; zie hiervan een aanmerkelijk exempel, Jos 7:11, Jos 7:21, Jos 7:24-26.
,
 datzelve is; Te weten, het verbannen goed.
,
 ganselijk verfoeien, Hebreeuws, verfoeiende verfoeien, en gruwelende gruwelen
,
 een ban Dat is, ten verderf overgegeven, omdat het ter afgoderij gediend heeft.
Copyright information for DutSVVA