Ecclesiastes 9

1Zekerlijk, dit alles heb ik in mijn hart gelegd, opdat ik dit alles klaarlijk mocht verstaan, dat de rechtvaardigen, en de wijzen, en hun werken in de hand Gods zijn; ook liefde, ook haat, weet de mens niet uit al hetgeen voor zijn aangezicht is.
 gelegd, Hebr. gegeven, gelijk boven Pro 7:2 . Dat is, ik heb dit alles ter harte genomen.
,
 klaarlijk Of, mocht verklaren.
,
 in de hand Gods Dat is, de voorzienige regering Gods onderworpen.
,
 weet de mens niet Dat is, als men oordelen zal naar het uitwendige, hetwelk men dagelijks zo de vromen als de goddelozen ziet overkomen, zo kan niemand daaruit oordelen of hij in Gods gunst of ongunst staat. Veel minder kan hij zulks van een ander oordelen; want de vromen worden in deze wereld zowel geplaagd, ja somtijds meer dan de goddelozen, gelijk Pro 9:2 breder volgt. Aangaande de zekerheid, die de kinderen Gods hebben van zijn liefde te hunwaarts, daarvan wordt elders gesproken.
,
 zijn aangezicht is Te weten des mensen.
2Alle ding wedervaart hun, gelijk aan alle anderen; enerlei wedervaart den rechtvaardige en den goddeloze, den goede en den reine, als den onreine; zo dien, die offert, als dien, die niet offert; gelijk den goede, alzo ook den zondaar, dien, die zweert, gelijk dien, die den eed vreest.
 Alle ding Hebr. alles gelijk als allen.
,
 hun, Te weten de rechtvaardige en wijze.
,
 alle anderen; Te weten onrechtvaardigen en dwazen.
,
 enerlei Anders, een geval, gelijk boven Pro 2:14 , en onder Pro 9:3 . De zin is, de rechtvaardige overkomt zowel wat kwaads als de goddeloze. En integendeel overkomt de goddeloze zowel wat goeds als de vrome.
,
 dien, die offert, Dat is, die die de godsdienst wel waarneemt.
,
 die zweert Te weten lichtvaardig, of valselijk, geen conscientie makende van meinedigheid.
,
 die den eed vreest Te weten de lichtvaardige eed, vrezende God daarmede te vertoornen.
3Dit is een kwaad onder alles, wat onder de zon geschiedt, dat enerlei ding allen wedervaart, en dat ook het hart der mensenkinderen vol boosheid is, en dat er in hun leven onzinnigheden zijn in hun hart; en daarna moeten zij naar de doden toe.
 Dit is een kwaad Alsof hij zeide: Dit is hetgeen de mensen bezwaarlijk en verdrietig valt.
,
 ding Zie boven Pro 9:2 .
,
 allen wedervaart, Te weten mensen.
,
 in hun leven Dat is, gedurende hun leven.
,
 daarna moeten Te weten naar alle onzinnigheden, die zij hun levenlang gepleegd hebben.
,
 toe Te weten heenvaren, dat is, zij moeten sterven. Verg. Pro 2:18 , en Pro 9:18 .
4Want voor dengene, die vergezelschapt is bij alle levenden, is er hoop; want een levende hond is beter dan een dode leeuw.
 Want Enigen nemen de woorden van Pro 9:4-10 , als gesproken zijnde in de persoon der goddelozen, en beginnen dit vierde vers aldus: want zeggen de goddelozen voor degene die nog, enz. Anderen eigenen deze woorden Salomo toe; wier gevoelen wij volgen.
,
 voor dengene, Dat is, voor die, die nog leeft. Alsof hij zei: Zolang iemand nog leeft, zo heeft hij hoop dat het hem in dit leven wel zal gaan; maar als hij gestorven is, zo is de hoop uit. Anders: Want wie is er die uitgenomen is? Te weten dat hij niet sterft.
,
 is beter dan Of, heeft het beter. Hebr. het is beter aan of voor een levende hond, enz. Dat is, hij is gelukkiger, te weten omdat hij het leven genieten mag.
5Want de levenden weten, dat zij sterven zullen, maar de doden weten niet met al; zij hebben ook geen loon meer, maar hun gedachtenis is vergeten.
 de levenden De zin is: Omdat de levende mensen weten dat zij sterven moeten, zo genieten zij met vreugde het tijdelijke goed, zolang het hun gebeuren mag.
,
 weten niet met al Namelijk van hetgeen hier op aarde geschiedt, gelijk Salomo Pro 9:6 breder verklaart; want hij wil hier geenszins te kennen geven dat de zielen der mensen, na de lichamelijke dood, zouden tenietgaan. Zie Job 14:21 .
,
 hebben geen loon Zij genieten geen vermakelijkheid mee van hun arbeid, met eten en drinken, gelijk zij in hun leven genoten hebben.
,
 is vergeten Dat is, in vergetelheid gesteld, te weten bij de mensen, namelijk zoveel deze aardse zaken aangaat; niemand is bekommerd of geneigd om hun iets ten dienste of ten gevalle te doen.
6Ook is alrede hun liefde, ook hun haat, ook hun nijdigheid vergaan; en zij hebben geen deel meer in deze eeuw in alles, wat onder de zon geschiedt.
 Ook is alrede hun liefde Dat is, zij weten niet wat er in deze wereld geschiedt, zij vragen er ook niet na, derhalve beminnen zij niemand in deze wereld, zij haten en benijden ook niemand.
,
 in deze eeuw Verg. dit met hetgeen dat er staat Ecc 3:11 , en zie aantekening aldaar. Anders: in der eeuwigheid; dat is, nimmermeer in dit leven.
7Ga dan heen, eet uw brood met vreugde, en drink uw wijn van goeder harte; want God heeft alrede een behagen aan uw werken.
 Ga dan heen Te weten dewijl gij nog leeft.
,
  Eet . . . drink Dat is, geniet met vreugde hetgeen u God door uw arbeid gegeven heeft. Want Salomo spreekt hier de godzaligen aan.
,
 van goeder harte; Dat is, met vrolijkheid. Zie Jdg 16:25 , en 1Ki 21:7 .
,
 God heeft alrede Te weten, dewijl gij Hem vreest en uw kost wint door de arbeid, waartoe gij geroepen zijt; dienvolgens is het onnodig dat gij u met ijdele zorgvuldigheid kwelt; wees gerust in de voorzienige regering van God en de liefde, die Hij u toedraagt.
8Laat uw klederen te allen tijd wit zijn, en laat op uw hoofd geen olie ontbreken.
 Laat uw klederen Dat is, wees vrolijk. Hiervan was eertijds een teken, dat men zuivere witte klederen droeg en het hoofd met welriekende olie zalfde.
,
 te allen tijd Welverstaande, zolang als het u gebeuren mag. Want daar kan een tijd komen, dat men droevig moet zijn met de droevigen. Zie boven Ecc 7:2 .
,
 wit zijn, Dat is, zuiver rein.
,
 olie ontbreken Te weten welriekende olie. Zie de aantekening bij Rth 3:3 , en Luk 7:46 .
9Geniet het leven met de vrouw, die gij liefhebt, al de dagen uws ijdelen levens, welke God u gegeven heeft onder de zon, al uw ijdele dagen; want dit is uw deel in dit leven, en van uw arbeid, dien gij arbeidt onder de zon.
 Geniet het leven Hebr. zie het leven; dat is, geniet de geneugten en zoetigheid van het leven in alle manieren, zoveel als gij, met God en met ere, kunt en moogt. Zie Job 7:7 . hier betekent het leven zoveel als een goed en genoeglijk leven.
,
 uws ijdelen levens, Hebr. des levens uwer ijdelheid; dat is, gedurende uw ijdel en vergankelijk leven.
,
 welke God Te weten dagen. Verg. boven Pro 8:15 . Anderen verstaan: op welke vrouw.
,
 dit is uw deel Dat is, hetgeen gij moogt genieten van de goederen, die gij door uwen arbeid verworven hebt.
10Alles, wat uw hand vindt om te doen, doe dat met uw macht; want er is geen werk, noch verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf, daar gij heengaat.
 Alles Te weten al wat goed is en uwe beroeping vordert.
,
 wat uw hand vindt Zie Lev 25:28 , en Jdg 9:33 .
,
 doe dat Dat is, doe dat zo naarstiglijk en zo wel als gij kunt.
,
 er is geen werk, Dat is, als gij dood zijt, zo zult gij niets van dit alles kunnen doen, dat men in dit leven doet.
,
 verzinning, Of, vernuft.
11Ik keerde mij, en zag onder de zon, dat de loop niet is der snellen, noch de strijd der helden, noch ook de spijs der wijzen, noch ook de rijkdom der verstandigen, noch ook de gunst der welwetenden, maar dat tijd en toeval aan alle dezen wedervaart;
 de loop niet is Hij spreekt van een gelukkige loop, waardoor men het gevaar ontloopt, en van een gelukkige strijd, waardoor men de victorie behoudt, die is niet altijd aan de zijde der snellen; alzo is ook de victorie niet altoos aan de zijde der sterke helden, enz., maar bij die, dien God zijn zegen geeft.
,
 de spijs der wijzen Anders, nering. Hebr. het brood.
,
 gunst der welwetenden Alsof hij zeide: om gunst te erlangen bij de mensen, daartoe helpt niet dat iemand kloek of wel ervaren is; versta hierbij, tenzij dat God zijn zegen daartoe geeft.
,
 tijd en toeval Dat is, hetgeen God van eeuwigheid verordineerd heeft, dat moet op zulke tijden geschieden als het God verordineerd heeft en ook alzo gelijk Hij het verordineerd heeft. Want Salomo spreekt hier van geen onzeker toeval, maar zulk, dat van God geregeerd wordt.
12Dat ook de mens zijn tijd niet weet, gelijk de vissen, die gevangen worden met het boze net; en gelijk de vogelen, die gevangen worden met den strik; gelijk die, alzo worden de kinderen der mensen verstrikt, ter bozer tijd, wanneer derzelve haastelijk over hen valt.
 zijn tijd niet weet, Te weten de tijd zijns dood, of des ongeluks, dat hem wedervaren zal. Ja, hij weet het zo weinig als de vissen weten wat hun is nakende. Zie de aantekening bij Psa 81:16 .
,
 het boze net; Dat is, met het schadelijke net. Want als de vissen gevangen zijn, zo worden zij gedood. Aldus wordt straks in dit vers de tijd boos genoemd ten aanzien van het kwaad, dat de mens daarin bejegent.
13Ook heb ik onder de zon deze wijsheid gezien, en zij was groot bij mij;
 bij mij Dat is, in mijn oordeel.
14Er was een kleine stad, en weinig lieden waren daarin; en een groot koning kwam tegen haar, en hij omsingelde ze, en hij bouwde grote vastigheden tegen haar. 15En men vond daar een armen wijzen man in, die de stad verloste door zijn wijsheid; maar geen mens gedacht denzelven armen man.
 maar geen mens Dat is, niemand dankte hem naar behoren voor dien goede raad, op welke de verlossing gevolgd is. Anders: Niemand had aan die arme man gedacht; dat is, niemand had ooit gedacht dat die arme man zo wijs was.
16Toen zeide ik: Wijsheid is beter dan kracht, hoewel de wijsheid des armen veracht, en zijn woorden niet waren gehoord geweest.
 niet waren gehoord Dat is, niet waren geacht geweest.
17De woorden der wijzen moeten in stilheid aangehoord worden, meer dan het geroep desgenen, die over de zotten heerst.
 in stilheid aangehoord Hebr. in rust. Hij wil zeggen, met grotere aandacht dan die der dwazen. Of in deze zin: Die zich stilhouden, moet men eer en meer horen, dan die groot geroep maken, als zij dwazen zijn.
18De wijsheid is beter dan de krijgswapenen, maar een enig zondaar verderft veel goeds.
 dan de krijgswapenen, Hebr. dan de vaten, of gereedschappen des krijgs.
,
 zondaar verderft Dat is, een onverstandig man, gevende kwade raad. Ja, zelfs als een wijs man een misslag doet, zo gaan daardoor te schande vele goede zaken, en tegelijk zijn eigen reputatie of achtbaarheid. Men kan ook door het woord zondaar hier verstaan een roekeloze of stoute, vermetele mens, die op zichzelf, hetzij op zijn wijsheid of sterkte, zich verlatende onbedacht zijn vijand aantast, verroekelozende niet alleen zichzelf, maar ook tegelijk vele anderen met zich.
Copyright information for DutSVVA