Exodus 7

1Toen zeide de Heere tot Mozes: Zie, Ik heb u tot een God gezet over Farao; en Aäron, uw broeder, zal uw profeet zijn.
 god gezet over Faraö; Zie boven, Exo 4:16.
,
 profeet zijn Dat is hier te zeggen uitlegger, of taalman, Exo 4:16 staat: hij zal u ten mond zijn.
2Gij zult spreken alles, wat Ik u gebieden zal; en Aäron, uw broeder, zal tot Farao spreken, dat hij de kinderen Israëls uit zijn land trekken laat.
 spreken alles, wat Ik u gebieden zal; Te weten tot Aäron.
3Doch Ik zal Farao’s hart verharden; en Ik zal Mijn tekenen en Mijn wonderheden in Egypteland vermenigvuldigen.
 verharden; Zie Exo 4:21.
4Farao nu zal naar ulieden niet horen, en Ik zal Mijn hand aan Egypte leggen, en voeren Mijn heiren, Mijn volk, de kinderen Israëls, uit Egypteland, door grote gerichten.
 hand Dat is, mijn straffen en plagen. Zie dergelijke manieren van spreken Exo 9:3; Jdg 2:15; 1Sa 12:15; Lam 3:3.
,
 aan Egypte Anders, op Egypte, of, aan de Egyptenaars.
,
 leggen, Hebreeuws, geven.
,
 gerichten Dat is, straffen; zie boven, Exo 6:5.
5Dan zullen de Egyptenaars weten, dat Ik de Heere ben, wanneer Ik Mijn hand over Egypte uitstrekke, en de kinderen Israëls uit het midden van hen uitleide. 6Toen deed Mozes en Aäron, als hun de Heere geboden had, alzo deden zij. 7En Mozes was tachtig jaar oud, en Aäron was drie en tachtig jaar oud, toen zij tot Farao spraken.
 En Mozes was tachtig jaar oud, Hebreeuws, en Mozes was een zoon van tachtig jaar, en Aäron een zoon van drie en tachtig jaar.
8En de Heere sprak tot Mozes en tot Aäron, zeggende: 9Wanneer Farao tot ulieden spreken zal, zeggende: Doet een wonderteken voor ulieden; zo zult gij tot Aäron zeggen: Neem uw staf, en werp hem voor Farao’s aangezicht neder; hij zal tot een draak worden.
 Doet een wonderteken voor ulieden; Hebreeuws, geeft wonder voor ulieden; dat is, om te bewijzen dat gij van God tot mij gezonden zijt.
,
 uw staf, Exo 4:20 wordt hij genoemd Gods staf; Exo 4:2, Mozes' staf. Hier en vs.12 wordt hij genoemd Aärons staf, omdat Aäron dien nu in zijn hand had.
10Toen ging Mozes en Aäron tot Farao henen in, en deden alzo, gelijk de Heere geboden had; en Aäron wierp zijn staf neder voor Farao’s aangezicht, en voor het aangezicht zijner knechten; en hij werd tot een draak. 11Farao nu riep ook de wijzen en de guichelaars; en de Egyptische tovenaars deden ook alzo met hun bezweringen.
 guichelaars; Die door des duivels kunst de ogen der mensen betoverden, zodat zij meenden te zien, hetgeen er inderdaad niet was, en werden als wijzen in grote achting bij de Egyptenaars gehouden.
,
 tovenaars Zie Gen 41:8; de voornaamsten van dezen tovenaars noemt Paulus, 2Ti 3:8, Jannes en Jambres.
,
 deden ook alzo met hun bezweringen Te weten, zoveel den uiterlijken schijn aanging, maar niet inderdaad.
12Want een iegelijk wierp zijn staf neder, en zij werden tot draken; maar Aärons staf verslond hun staven.
 Aärons staf verslond hun staven. Dat is, de draak of slang, die uit Aärons staf geworden was.
13Doch Farao’s hart verstokte, zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk de Heere gesproken had.
 verstokte, Zie Exo 4:21.
14Toen zeide de Heere tot Mozes: Farao’s hart is zwaar; hij weigert het volk te laten trekken.
 is zwaar; Zodat het zich niet kan opheffen tot gehoorzaamheid.
15Ga heen tot Farao in den morgenstond; zie, hij zal uitgaan naar het water toe, zo stel u tegen hem over aan den oever der rivier, en den staf, die in een slang is veranderd geweest, zult gij in uw hand nemen. 16En gij zult tot hem zeggen: de Heere, de God der Hebreën, heeft mij tot u gezonden, zeggende: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij diene in de woestijn; doch zie, gij hebt tot nu toe niet gehoord.
 zeggende Dat is, om aan u te zeggen.
17Zo zegt de Heere: Daaraan zult gij weten, dat Ik de Heere ben; zie, ik zal met dezen staf, die in mijn hand is, op het water, dat in deze rivier is, slaan, en het zal in bloed veranderd worden.
 ik zal met dezen staf, Het was Aäron, die met den staf sloeg, gelijk gezegd wordt onder vs.19, maar God gebood het door Mozes. Zie dergelijke manier van spreken Mat 20:32, vergeleken met Mar 10:49, en Mar 15:45, met Mat 27:58.
18En de vis in de rivier zal sterven, zodat de rivier zal stinken; en de Egyptenaars zullen vermoeid worden, dat zij het water uit de rivier drinken mogen.
 de Egyptenaars Hieruit is af te nemen dat niet de Israëlieten, maar alleen de Egyptenaars gebrek aan goed water gehad hebben.
,
 zullen vermoeid worden, Te weten, door den arbeid van het graven, dat zij rondom de rivier doen zullen, zoekende water, gelijk vs.24; anders, het zal den Egyptenaars lastig, of, bezwaarlijk vallen.
19Verder zeide de Heere tot Mozes: zeg tot Aäron: Neem uw staf, en steek uw hand uit over de wateren der Egyptenaren, over hun stromen, over hun rivieren, en over hun poelen, en over alle vergadering hunner wateren, dat zij bloed worden; en er zij bloed in het ganse Egypteland, beide in houten en in stenen vaten.
 poelen, Of, moerassen, staande wateren.
,
 beide in houten en in stenen vaten. Hebreeuws, in houten en in stenen.
20Mozes nu en Aäron deden alzo, gelijk de Heere geboden had; en hij hief den staf op, en sloeg het water, dat in de rivier was, voor de ogen van Farao, en voor de ogen van zijn knechten; en al het water in de rivier werd in bloed veranderd.
 hij hief den staf op, Te weten Aäron.
21En de vis, die in de rivier was, stierf; en de rivier stonk, zodat de Egyptenaars het water uit de rivier niet drinken konden; en er was bloed in het ganse Egypteland.
 stierf; Deze plaag was des te groter, omdat de Egyptenaars en die daar te lande woonden veel vis aten, en zich daarmede geneerden; zie Num 11:5; want het vlees van onderscheidene beesten aten zij niet, uit superstitie, Exo 8:26.
,
 rivier stonk, Deze plaag was ook zeer groot, want de Egyptenaars, die dagelijks water dronken, hadden geen ander water dan zij uit de grote rivier de Nijl, en de vlieten haalden, dewijl het daar te lande niet regent, gelijk af te nemen is uit Deu 11:10-11.
,
 er was bloed in het ganse Egypteland Hij wil zeggen dat er niet alleen in de rivier bloed was, maar ook in al de andere wateren van Egypte.
22Doch de Egyptische tovenaars deden ook alzo met hun bezweringen; zodat Farao’s hart verstokte, en hij hoorde naar hen niet, gelijk als de Heere gesproken had.
 deden ook alzo met hun bezweringen; Zie boven, vs.11. Het water dat zij in bloed veranderden, kregen zij met graven omtrent de rivier, vs.24, of zij haalden het van Gosen, of uit de huizen der Israëlieten, die hier en daar onder de Egyptenaars woonden.
23En Farao keerde zich om, en ging naar zijn huis; en hij zette zijn hart daar ook niet op.
 en hij zette zijn hart daar ook niet op Dat is, hij gaf er geen acht op, en het ging hem niet ter harte. Zie dergelijke manier van spreken, Exo 9:21; 1Sa 4:20; 2Sa 18:3; Pro 22:17.
24Doch alle Egyptenaars groeven rondom de rivier, om water te drinken; want zij konden van het water der rivier niet drinken. 25Alzo werden zeven dagen vervuld, nadat de Heere de rivier geslagen had.
 Alzo werden zeven dagen vervuld, Hebreeuws, en de week der dagen werd vervuld. Zolang duurde deze plaag.
Copyright information for DutSVVA