Ezekiel 17:22-23

22Alzo zegt de Heere Heere: Ik zal ook van den oppersten tak des hogen ceders nemen, dat Ik zetten zal; van het opperste zijner jonge takjes zal Ik een tederen afplukken, denwelken Ik op een hogen en verhevenen berg planten zal;
 van den oppersten tak Dat is van den koninklijken stam; zie boven vs.3. Of aldus: Van den hogen tak des ceders, of van den oppersten tak des ceders, die hoog was.
,
 ceders Dat is van het koninkrijk Juda; zie boven vs.3.
,
 nemen, Te weten een scheutje, of rijsje, hetwelk hier terstond een tedere tak genoemd wordt.
,
 zetten zal; Dat is, planten zal.
,
 een tederen afplukken, Men versta hierdoor Zerubbabel en zijne opvolgers, maar inzonderheid Christus, van wien zij voorbeelden waren. Christus wordt een scheut of spruit genaamd; Isa 11:1 , en Isa 60:21 ; Zec 6:12 .
,
 een hogen en verhevenen berg Versta het ware Zion, dat is de ware Joodse en Christelijke kerk en gemeente der heiligen. Zie Isa 2:2 , en Isa 11:9 ; onder Eze 20:40 ; Mic 4:1 .
23Op den berg der hoogte van Israël zal Ik hem planten; en hij zal takken voortbrengen, en vrucht dragen, en hij zal tot een heerlijken ceder worden, dat onder hem wonen zal alle gevogelte van allerlei vleugel; in de schaduw zijner takken zullen zij wonen.
  der hoogte van Israël Dat is, die zeer hoog zal wezen. Versta deze hoogheid zowel van de hoogberoemde en wijduitgebreide vermaardheid van het rijk van Christus, als van de uitnemende hoogheid en waardigheid der weldaden van Christus, die daarin te bekomen zullen zijn.
,
 vrucht Zie van deze vrucht Psa 85:10 enz.; Isa 11:2 , enz.; Dan 9:24 .
,
 dragen, Hebreeuws, maken.
,
 heerlijken ceder worden, Versta, geen uiterlijke noch aardse, maar inwendige en hemelse heerlijkheid; van welke zie Psa 110:1 , enz.; Eph 1:20 , enz.; Phi 2:9-11 .
,
 alle gevogelte Dat is, niet alleen Israëlieten en Joden, maar ook heidenen.
Copyright information for DutSVVA